U bent hier: Home Cat. nr. 28
Document acties

Cat. nr. 28

Gerard van Honthorst
(Utrecht 1592 – 1656 Utrecht)

Louise Henriette leidt Friedrich Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg, naar haar ouders 1649
 

28.-Het-huwelijk-van-Louise-Henriette-met-de-grote-keurvorst-van-Brandenburg.-Gerard-van-Honthorst.jpg


Doek, 319 x 202 cm (zuidarm, westwand boven)
Van Gelder 1948/1949, nr. 27; Peter-Raupp 1980, nr. 24; Loonstra 1985, nr. 21; RGD 2001, nr. 9; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XXVIII


1. Beschrijving
Louise Henriette wendt zich tot haar echtgenoot Friedrich Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg, die een hand in de hare legt. Zij op haar beurt wordt bij de hand genomen door een gevleugelde naakte jongen met pijlenkoker, Cupido, die het paar naar links voert in de richting van haar ouders op het belendende schilderij. Friedrich Wilhelm gaat gekleed in een rode, met hermelijn gevoerde mantel over een harnas; zijn hoofdtooi is met hermelijn afgezet. Louise Henriette draagt een oranje-goudkleurige met hermelijn afgezette japon met parelsnoeren om de hals, in het haar en op de oranje-goudkleurige bonnet, die met grote veren is opgesmukt. In de achtergrond zien we een deels gecultiveerd en deels ongecultiveerd landschap met een korenveld, een naaldbos en een hoge groene heuvel. De vrouwelijke gestalte linksboven in de lucht met een sikkel en een schoof korenaren in de hand en op het hoofd een kroon van korenaren is Ceres, de godin van de vruchtbaarheid en de landbouw. In de lucht pakken donkere regenwolken zich samen, maar in de verte klaart het op. Geheel rechts tillen twee putti een grote, met vruchten gevulde hoorn des overvloeds op. Middenonder verrijst uit de aarde een figuur met op zijn hoofd een kroon van een muur met torens als een donker silhouet, een personificatie van de vruchtbare aarde. De voorstelling is omgeven door een zwarte rand.

2. Observaties en technische informatie
2.1. drager en grondering
2.1.1. drager
Doek. Doekmaat: 323 x 213,5 cm. Twee verticale banen: linkerbaan ca. 107 cm; rechterbaan 106,5 cm. Zelfkanten: aan weerszijden van de naad een zelfkant; rand links zelfkant, rand rechts eenmaal omgeslagen en vastgezet met een overhandse steek. De rand van de baan zou hier ook een zelfkant kunnen zijn.

Weefseldichtheid:
linkerbaan 14,85 (14-15,5) verticale draden/cm en 13,45 (12-15,5) horizontale draden/cm
rechterbaan 14,7 (14-15,5) verticale draden/cm en 15,45 (14,5-17,5) horizontale draden/cm
Gezien de overeenkomst in het aantal verticale kettingdraden/cm zouden beide banen uit dezelfde rol doek kunnen komen, al varieert het aantal horizontale inslagdraden/cm in beide banen aanzienlijk.

2.1.2. grondering
Eén gronderingslaag, die loodwit en omber bevat (2001/67, 21/13) en een heel klein beetje zwart (21/8, 21/9). Het gebruikte loodwit is grof (brokjes tot 60 μm).

2.1.3. spanraam 
oorspronkelijk grenenhouten spanraam
formaat: 319 x 202 cm

2.1.4. opspanning van het doek 
De spanranden bevatten de gebruikelijke sporen van de opspanning van de grondeerder, het positioneren van het doek en het opspannen met touwtjes op het huidige raam. Langs de linkerrand loopt de zwarte verf, waarmee een zwarte rand om de voorstelling is geschilderd, op veel plaatsen door tot aan de rand van het doek. Bij de gaatjes van de eerste opspanning is een smal onbeschilderd strookje tussen het gat en de rand van het doek te zien. Hieruit kan worden afgeleid dat de zwarte rand door Van Honthorst werd geschilderd, terwijl het doek was opgespannen in de gaatjes die bij het gronderen werden gemaakt.

2.2. verflaag (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)1
2.2.1. ondertekening en onderschildering
Op enkele plaatsen schemeren met verf getrokken lijnen door de verflaag, zoals in de rechterpols en -hand van de keurvorst. Mogelijk maken deze deel uit van een schets in bruine verf op de grondering. Het kunnen echter ook lijnen zijn die bovenop de doodverf zijn aangebracht. In ander werk van Van Honthorst komen namelijk zowel direct op de grondering als op de onderschildering lijnen voor (cat. nr. 33).

cat_nr_28_fig_01a-htbs21x15_DF200xrechterhelft.jpg
fig. 1a
cat_nr_28_fig_01b--htbs21x15_UV200xrechterhelft.jpg
fig. 1b
fig. 1. Dwarsdoorsnede uit de haren van de achterste putto rechts en de mantel van de keurvorst (21/15), in normaal licht (1a) en UV- licht (1b).
4. bijna geheel verkleurde oorspronkelijk zwarte verflaag die nu grijs-gelig is met enkele zwarte brokken (ca. 20
µm). De bovenkant is zeer opgebroken (zie fig. 5).
3. mantel van de keurvorst: rood glacis waarin rode lakdeeltjes (15- 25
µm)
2. mantel van de keurvorst: rode lak met fijne rode aarde, beenderzwart, loodwit (25-30
µm)
1. grondering: loodwit, omber, gele oker (max. 120
µm)

De onderschildering is op diverse plaatsen zichtbaar. Deze passages en verfdwarsdoorsnedes tonen dat het schilderij is voorbereid met gedempte kleuren waarbij het
modelé reeds werd aangegeven. Zo zijn het harnas van de Keurvorst van Brandenburg en de hoorn des overvloeds met grijstinten onderschilderd. In de lichamen zijn de beschaduwde delen aangeduid met transparant bruin. De belichte lichaamsdelen zijn voorbereid met tamelijk dekkende huidtinten, waarbij de kleur gekozen werd met het oog op het eindresultaat. De putto links is met lichte huidkleur voorbereid, zoals in zijn beentjes is te zien. Een meer bruine verf is gebruikt voor de rozige huid van de zwartharige putto, terwijl het donkere lichaam van de Aarde met grijsbruin is onderschilderd. De oranje-goudkleurige jurk van Louise Henriette kreeg een okergele voorbereiding en in de blauwe doek om haar middel is een groenachtige onderlaag te zien. Het rode fluweel van de hoofdtooi van de keurvorst is met verf van rode aarde voorbereid (21/14), net als zijn fluwelen mantel waarin naast rode aarde vooral veel organisch rood pigment (op aluminium substraat) is gebruikt, en bovendien loodwit en beenderzwart (21/8, 21/15 = fig. 1). Op de doodverf van de mantel ligt een geel fluorescerende bindmiddellaag van ca. 2 µm dik. De hermelijnen kragen en mouwen van het keurvorstelijk paar zijn alleen in de schaduwen met lichtgrijs onderschilderd. De beige kleur van de grondering was een geschikte basistoon om het witte bont op uit te werken. Ook de blauwe lucht lijkt in één keer geschilderd. Dwarsdoorsnedes tonen op de grondering één dikke laag smalt met loodwit (met linksboven wat rood en fijn zwart (21/10) en linksonder wat bruin en geel pigment (21/12 = fig. 2)). De bomen rechts in de achtergrond zijn met gedempt groene verf voorbereid, gemengd uit azuriet, smalt, mogelijk wat verditer, loodtingeel, grove gele en rode aarde, loodwit en fijn zwart (21/13). Voor de bomen rechts is gebruikgemaakt van azuriet, loodwit, fijn zwart en gele oker (2001/66). Het gras rechts en het korenveldje in de achtergrond zijn onderschilderd met groenbruin. 

cat_nr_28_fig_02a 21x12-100x met scale.jpg
fig. 2a
cat_nr_28_fig_02b uv 21x12-100xuv.jpg
fig. 2b
fig. 2. Dwarsdoorsnede uit de blauwe lucht links (21/12), in normaal licht (2a) en UV-licht  (2b).
2. lucht: loodwit, smalt, een bruin en een geel deeltje (50-80
µm)
1. grondering: loodwit, bruin (omber) (max. 100
µm)
0. voorlijming


2.2.2. opmaak
De voorstelling is omgeven door een zwarte geschilderde rand die in breedte van 6 tot 13 cm varieert. De verf van de voorstelling bedekt de zwarte rand aan alle vier de zijden, waaruit blijkt dat de rand als eerste werd geschilderd. Bovendien loopt de zwarte verf op veel plaatsen door tot aan de rand van het doek. Bij de gaatjes van de eerste opspanning bevinden zich smalle onbeschilderde strookjes tussen gat en de rand van het doek, waaruit kan worden afgeleid dat de zwarte rand door Van Honthorst werd geschilderd terwijl het doek was opgespannen in de gaatjes die bij het gronderen waren ontstaan.

Bij het uitwerken van de voorstelling is consequent van de achtergrond naar voren toe gewerkt. De figuren zijn geschilderd met smeuïge verven, die losjes in elkaar zijn verdreven. In het landschap is de doodverf op veel plaatsen zichtbaar gelaten of alleen dun overschilderd. Pasteuze toetsen zijn voorbehouden aan de vruchten in de hoorn des overvloeds, de hooglichten in Louise Henriettes oranje-goudkleurige jurk en in het bont en de veren. In het korenveld zijn over de groenbruine transparante doodverf de aren aangegeven met zeer taaie verf, die vooral op de toppen van het doek heeft gehecht. De rode mantel van de keurvorst is, nadat de plooival was aangegeven, helemaal geglaceerd met een dikke laklaag van cochenille op een aluminium substraat (21A9 en 21/15). Deze verflaag bevat ook lood, mogelijk een bestanddeel van een droger die aan de verf is toegevoegd omdat rood organisch glacis slecht droogt.

Voor het opmaken van het de bomen links zijn dezelfde pigmenten gebruikt als in de onderschildering (2001/66). Dit geldt ook voor de boomgroep rechts, alleen zijn de pigmenten in een andere mengverhouding gebruikt en is gele lak toegevoegd (krijt aanwezig) (21/13). In een groen blad in de hoorn des overvloeds is een gelijksoortig mengsel gebruikt van azuriet, loodtingeel, loodwit, oranjerood aardpigment en fijn zwart (21/9).
Langs de contouren aan de belichte zijde van de lichamen is de verf steeds wat verdreven over de (meestal donkerder) verf van de achtergrond, die blijkbaar al droog was. Dit resulteert in iets wazige en donkere contouren. De scherpe afbakening van het gezicht van de keurvorst vormt hierop een uitzondering. Aan de schaduwzijde van de lichamen zijn de contouren strakker afgebakend. De verf is hier niet over die van de achtergrond verdreven en de contouren zijn aangezet met een donkere lijn (fig. 3). De neusgaten en de scheiding van de lippen van de putti bij de hoorn des overvloeds zijn geaccentueerd met een organisch rood pigment dat in UV-licht sterk roze fluoresceert. 

cat_nr_28_fig_03 IMG_0510.jpg
fig. 3. Detail van de linker putto bij de hoorn des overvloeds.
De haren hebben geen losse beweeglijke krullen, maar zijn stijf gemodelleerd met dikke verf zodat ze wel uit klei lijken geboetseerd. Degradatie van beenderzwart heeft de pupillen en lokken in de haren wit doen uitslaan.


2.2.3. veranderingen tijdens het ontstaansproces
In de voorstelling is nauwelijks van de eerste opzet afgeweken. Vormen zijn hier en daar een paar millimeter verschoven, zoals de armpjes van de putti rechts. Een iets grotere wijziging werd doorgevoerd in het gezicht van de keurvorst, waar de neus en kin oorspronkelijk meer naar voren en naar onderen waren geplaatst. De oude vormen zijn afgedekt met blauwe verf die de kleur van de lucht benadert. Tegenwoordig schemeren de oude vormen hier iets doorheen. De helling van de berg is wat naar links verschoven en deels over de doodverf van de lucht geschilderd. In de handen van de keurvorst, die niet van positie zijn veranderd, zien we lichte over donkere toetsen en andersom. Het lijkt alsof de schilder moeite had met de handen en hier heeft moeten corrigeren.

2.2.4. verouderingsverschijnselen
Op veel plaatsen is de zwarte verf bleek uitgeslagen. Dit fenomeen is ook in andere werken van Van Honthorst in de Oranjezaal opgetreden (cat. nr. 33 en het portret van Willem II in cat. nr. 32) en in werk van andere schilders (cat. nrs. 21 en 34). In dit schilderij is de bleke uitslag zichtbaar bij het kruis van de hoogblonde putto, in de krullen (21/8, 21/15) en pupillen van de zwartharige putto ernaast (fig. 3) en in de hermelijnenstaartjes die over de rode mantel van de keurvorst zijn geschilderd. De oorzaak is de omzetting van beenderzwart (calciumfosfaat) naar een witte calciumfosfaat (21/15).2  De verf is in de krullen van de putto rechts in zeer slechte staat. De dwarsdoorsnede laat zien dat het oppervlak helemaal is opgebroken (21/15 = fig. 1 en 4). Dit is mogelijk het gevolg van eerdere schoonmaakpogingen. De donkerste schaduwen in de dieprode mantel van de keurvorst hebben een vlakke bruine verschijning, die veroorzaakt is door crepering of verdonkering van het hier dik aangebrachte organisch rood cochenille glacis. Het hele schilderij vertoont een geprononceerd ouderdomscraquelé, dat vooral in de rode mantel en de groene achtergrond goed zichtbaar is. 

cat_nr_28_fig_04.jpg
fig. 4. BSE-opname van een dwarsdoorsnede uit de haren van de achterste putto rechts (21/15).
Hierop is zichtbaar dat de bovenste verflaag is opgebroken.


2.3. signatuur en opschriften
2.3.1. signatuur 
linksonder: GHonthorst 1649 [GH aan elkaar]

2.3.2. opschriften
geen

2.3.3 opschriften met houtskool op het pleisterwerk in de Oranjezaal
geen

2.4. restauratie
2.4.1. onderzoeksgegevens restauratiegeschiedenis
geen nadere gegevens beschikbaar

2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
De drager was in bijzonder goede toestand: niet gedoubleerd en met de oorspronkelijke opspanning vrijwel volledig intact. Behalve langs de randen waren er geen scheuren of gaten in het doek. Langs de onderrand was in de rechterhoek een deel van het doek over een lengte van 41 cm weggescheurd en de touwtjes waren hier aan de achterkant van het spanraam gebroken. In de onderkant van het raam, bij de lacune in het doek, waren enkele spijkers ingeslagen om de functie van de gebroken touwtjes op te vangen. Er waren lichte vervormingen in het doek langs de latten van het spanraam. Rechtsboven en rechtsonder waren er deformaties in de hoeken door falende opspanning. Donkere vlekken in het doek leken veroorzaakt te zijn door vernissen, die in het verleden met een kwast van ca.15 cm breed zijn aangebracht. Het doek was minder bruin geoxideerd op de delen die door het spanraam bedekt zijn geweest. Het craquelépatroon tekende zich aan de achterkant als donkere lijnen af. De verflaag was in goede conditie en behalve een grote lacune onderaan, waren er geen noemenswaardige beschadigingen. Het craquelé voltrok zich in een eigen patroon in relatie met pigment en verfopbouw. De delen over het spanraam, dat als buffer gewerkt heeft, waren nauwelijks gecraqueleerd. De hechting van de grondering en verflagen was twijfelachtig en deels slecht. Op grote delen van het schilderij was sterke schotelvorming opgetreden. De randen van het craquelé stonden hier sterk op en waren op vele plaatsen van de ondergrond losgekomen met enkele puntjes verfverlies. Langs de randen was de verflaag plaatselijk beschadigd door verschillende opspanningen, wrijving in de betimmering en andere slijtage van mechanische aard. In UV-licht was een duidelijk groene fluorescentie te zien en langs de randen de gele fluorescentie van een oudere vernislaag. Op meerdere plaatsen was de vernis gecrepeerd en wit uitgeslagen. Het spanraam was aan de rechterkant breder gemaakt en bovenin was er een niveauverschil tussen de horizontale en verticale latten.

2.4.3. jongste behandeling
De achterkant werd schoongemaakt en het vuil tussen spanraam en doek verwijderd. De onderkant werd van een randdoublering voorzien, ruim groter dan de lacune in het doek waar een inzet langs de onderrand is aangebracht. Deze inzet werd, evenals de vullingen langs de middennaad,  geplamuurd met methylcellulose 3% en 10%  PVAc. Uit schoonmaaktesten bleek dat bij vernisafname met een wattenstokje de vernis sterk doorslaat naar de achterkant. Daarom is ervoor gekozen om te werken met oplosmiddelen in gelvorm, aangebracht met kompressen (ethanol : iso-octaan 3/2 in 3% Klucel). De  lijntjes tussen de kompressen werden nagewerkt met ethanol : iso-octaan 1/1. Egaliseren gebeurde met isopropylalcohol : iso- octaan 1/1. De lacunes werden geretoucheerd met Paraloïd B72 in aceton en droge pigmenten. De 25% damarhars  in white spirit werd aangebracht met een kwast.
Restauratoren: LA, EM, CC, MtM, SSt.

3. Documenten en bronnen
3.1. documenten en bronnen gerelateerd aan het ontstaan van het schilderij
3.1.1. geschreven bronnen
1. Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen uit de middelste rang in het handschrift van Van Campen (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 8, 9): ‘L De Keurvorstinne leijdende den Ceurvorst naer hun Hoogheden’.

2. Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen in het handschrift van Post met aantekeningen van Huygens (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 6, 7): ’11 de keurvorstin brenght de keurvorst naar haar ouders’.

3. Opmerkingen van Huygens gerelateerd aan de omschrijving van Post (nr. 2) (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 12): ’11 Elector’.

4. Gissinge van Van Campen, 10 Maij 1649 (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 17): Het schilderij is een van de ‘8 stucken boven 400 3200’.

3.1.2. tekeningen, olieverfschetsen 
geen

4. Commentaar
In de kunsthistorische literatuur is het schilderij lange tijd aangeduid als Het huwelijk van Louise Henriette, de oudste dochter van Frederik Hendrik en Amalia, met Friedrich Wilhelm von Hohenzollern, de keurvorst van Brandenburg.3  Dit huwelijk werd op 7 december 1646 voltrokken in Den Haag. Judson benadrukt echter dat het hier geen huwelijksportret betreft. In de eerste plaats laten de omschrijvingen in de twee lijsten met onderwerpen van Van Campen en Post er geen twijfel over bestaan dat het brengen of leiden van de keurvorst door de keurvorstin naar haar ouders het onderwerp is van dit schilderij. Bovendien brengt Judson terecht naar voren dat indien het om een voorstelling van het huwelijk zou gaan, de twee echtelieden elkaar volgens de traditie de rechterhand zouden moeten geven. Louise Henriette houdt echter met haar linkerhand de rechterhand van de keurvorst vast,4 terwijl haar rechterhand wordt vastgehouden door Cupido, die het keurvorstelijk paar leidt in de richting van Frederik Hendrik en Amalia op het belendende schilderij op de zuidwand. De voorstelling is daarmee geen huwelijksscène, maar een presentatiescène.5 

De putti met de hoorn des overvloeds, gevuld met vruchten en groenten, Ceres, de godin van de landbouw en de overvloed, en de donkere silhouetfiguur, de personificatie van de vruchtbare aarde, duiden hoogstwaarschijnlijk op de voorspoed van Brandenburg als gevolg van de verbintenis van Louise Henriette en Friedrich Wilhelm. Door deze aandacht voor de welvarendheid van het land sluit het schilderij aan bij Het huwelijk van Frederik Hendrik en Amalia van Solms (cat. nr. 26) ,waarin aan de belendende rechterzijde nimfen en saters de vreugde van het land belichamen over het huwelijk en de daarmee gepaard gaande zegeningen.6 
De voorstelling is omlijst met een brede zwarte rand. Dergelijke zwarte randen zijn in de Oranjezaal verder alleen te vinden in een ander schilderij van Van Honthorst (cat. nr. 27) en een schilderij van Van Thulden (cat. nr. 10), die zich eveneens in de bovenste rij bevinden. Deze schilderijen dateren ook uit 1649, terwijl de andere doeken in de bovenste rij een latere datum dragen of ongedateerd zijn, maar hoogstwaarschijnlijk wel na 1649 ontstonden. Voor een mogelijke duiding van deze zwarte rand zie cat. nr. 10.7 

Schildertechniek en picturale middelen (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)8  
Het schilderij Louise Henriette leidt Friedrich Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg, naar haar ouders  uit 1649 kan beschouwd worden als een werkplaatsproduct van Van Honthorst. De kwaliteit van de portretten van Louise Henriette (fig. 5) en de keurvorst blijven ver achter bij die van Amalia en haar drie jongste dochters (cat. nr. 35) en dat van Frederik Hendrik in De standvastigheid van Frederik Hendrik (cat. nr. 33), beide op de noordwand in de oostarm. Subtiele tussentonen ontbreken, de verf is klodderig en de grove toetsen ondersteunen niet overal de gezichtsvormen. Als voorbeeld voor de gezichten van het keurvorstelijk paar, dat in 1649 reeds enkele jaren in Berlijn verbleef, zal gebruikgemaakt zijn van de ateliervoorraad van Van Honthorst. Ter ere van hun huwelijk in december 1646 had Van Honthorst opdracht gekregen om portretten van beide echtelieden te schilderen voor maar liefst 36 verwanten en bekenden.9  De bewaard gebleven portretten uit dat jaar vertonen inderdaad een treffende gelijkenis met de gezichten van Louise Henriette en de keurvorst, al is de laatste in de Oranjezaal in profiel weergegeven, terwijl hij in de eerdere portretten in driekwart is uitgebeeld.

cat_nr_28_fig_05.jpg
fig. 5. Het gezicht van Louise Henriette.

Dit is niet het enige schilderij in de Oranjezaal waarin de hand van Van Honthorsts medewerkers is te herkennen. In feite geldt het voor bijna al zijn werken, op De standvastigheid  na, die volledig door de meester zelf lijkt te zijn geschilderd. Wanneer we de werkplaatsproducten vergelijken met dit eigenhandige doek blijkt dat de medewerkers Van Honthorsts manier van schilderen volgden, niet alleen in hun keuze van pigmenten, maar ook wat betreft de opbouw van de verflaag en de keuze van de picturale middelen. Het proces om gezichten, haren en kleding te schilderen moet in Van Honthorsts werkplaats in stappen zijn opgesplitst, zodat verschillende medewerkers een bijdrage konden leveren aan de grote portrettenproductie. In dit schilderij zien we de voor Van Honthorst kenmerkende, in gedempte kleuren uitgevoerde doodverf waarbij de beschaduwde huidtinten met transparant warmbruin zijn voorbereid en de lichte huidtinten met tamelijk dekkende huidkleur. Net als in de eigenhandige Standvastigheid, is bij het opmaken consequent van de achtergrond naar voren toe gewerkt waarbij de later te schilderen vormen zorgvuldig zijn uitgespaard. Ook de manier van uitwerken, met dun verdreven verven waarbij de onderschildering doorwerkt en er spaarzaam gebruik is gemaakt van pasteuze toetsen, komt overeen met De standvastigheid. Ook Van Honthorsts behandeling van contouren is stipt gevolgd met rulle, ietwat donkere contouren aan de belichte zijde waarbij de verf wat over de donkere achtergrond is verdreven, en strakke afbakeningen aan de schaduwkant die met een bruine lijn zijn aangezet.

De maker van dit doek blijkt echter niet altijd het illusionistische doel van Van Honthorsts schilderwijze te hebben begrepen. Zo schilderde Van Honthorst precies gedefinieerde ogen met veel binnencontouren. Bij de blonde putto achter de hoorn des overvloeds zijn de interne vormen echter met veel te stevige bruine lijnen geschilderd. Ook zijn bij deze figuur en de zwartgelokte putto ernaast de ooghoeken rommelig aangeduid en zijn de oogleden verworden tot brede huidkleurige banen. Van Honthorst plaatste tussen de lippen van figuren een heel dun donkerrood lijntje om deze van elkaar te doen scheiden. Bij de putti is ook deze lijn veel te dik, waardoor het illusionistische doel van de lijn niet wordt bereikt. Naar het lijkt heeft de schilder van deze figuren ook enkele putti in het grote Huwelijk van Frederik Hendrik en Amalia van Solms (cat. nr. 26) voor zijn rekening genomen. De schilder had hoe dan ook moeite de vormen correct met licht en donker te modelleren. Op diverse plaatsen schemeren onder lichte zones donkere toetsen door en andersom. Dit is vooral goed zichtbaar in de handen van de keurvorst, die ook in hun uiteindelijke versie zwak van uitvoering zijn.

Toch kent dit schilderij ook geslaagde passages. De putto links is losjes geschilderd met dunnere verf en de weinige toetsen ondersteunen de vormen van zijn gezicht. Hier moet een andere medewerker bezig zijn geweest, die niet alleen beschikte over schildertechnische vaardigheden, maar ook begreep wat het illusionistische effect was van een kleur, lijn of verftoets. Ook het fruit van de hoorn des overvloeds is met aandacht en vakmanschap weergegeven. Elke vrucht heeft zijn typische textuur: de perziken zijn donzig en het citrusfruit heeft een pukkelig voorkomen, waarbij de verf wat tamponnerend is aangebracht. We zien een gerimpeld appelhuidje dat met streepjes is gesuggereerd en de druiven hebben elk een glimlicht, rode reflecties en het typische matte laagje op druiven dat in de zeventiende eeuw de ‘dauw’ werd genoemd. Dezelfde stillevenschilder zien we ook aan het werk in het belendende Huwelijk van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, waarin hij ook een hoorn des overvloeds heeft geschilderd.



[1]

Deze tekst is mede gebaseerd op het onderzoek van Jolanda de Bruijn (De Bruijn 2001).

[2]

Van Loon 2008, hoofdstuk 3.

[3]

Slothouwer 1945, p. 204; Peter-Raupp 1980, cat. nr. 24; Loonstra 1985, cat. nr. 21.

[4]

Het gebaar van de hand van de keurvorst, die rust in de hand van Louise Henriette, komt sterk overeen met het gebaar in het portrait historié van Van Honthorst uit 1629 van Friedrich en Elisabeth van de Pfalz als Seladon en Astrea(?) met hun kinderen (Judson en Ekkart 1999, cat. nr. 192).

[5]

Judson en Ekkart 1999, cat. nr. 175.

[6]

Peter-Raupp 1980, cat. nr. 24; Judson en Ekkart 1999, cat. nr. 192.

[7]

Zie over deze zwarte randen ook: Van Eikema Hommes 2013, p. 208.

[8]

Deze tekst is mede gebaseerd op het onderzoek van Jolanda de Bruijn (De Bruijn 2001).

[9]

Braun 1966, pp. 372-375 document nr. 82; Judson en  Ekkart 1999, pp. 242-243.

Datum laatste wijziging: 24-04-2015 10:49