Document acties
Cat. nr. 32
Jacob Jordaens
(Antwerpen 1593 – 1678 Antwerpen)
De triomf van Frederik Hendrik 1652
Doek, 728 x 755 cm (oostarm, oostwand)
Van Gelder 1948/1949, nr. 34; Peter-Raupp 1980, nr. 32; Loonstra 1985, nr. 32; RGD 2001, nr. 1; Van Eikema Hommes/Kolfin 2013, nr. XXXII
1.Beschrijving
Frederik Hendrik troont hoog op een wagen, die door een vierspan van schimmels getrokken wordt. Hij is gekleed in een borstharnas, met een rode mantel over de schouders en heeft een veldheerstaf in de hand. Hij is gezeten op een rijk gedecoreerde gouden zetel met achter hem een beeld van een gevleugelde vrouw met twee lauwerkransen in de hand, Overwinning. Een van de lauwerkransen houdt zij boven het hoofd van Frederik Hendrik. De andere steekt zij met gestrekte arm uit naar Willem II, die rechts in volle wapenrusting op een paard zit dat een levade maakten wordt vergezeld door twee honden. Geheel rechts achter Willem II verschijnt, begeleid door twee putti, een nagenoeg naakte man met bloemenkrans in het haar, die in de ene hand een fakkel heeft en in de andere een veldteken met twee ineengevouwen handen en een kroon: de huwelijksgod Hymen.
De schimmels van het vierspan worden door twee goden geleid, links Minerva en rechts Mercurius. Op een van de middelste paarden zit als voerman een gevleugelde jongeling met een krans van rozen in het haar en een hoorn des overvloeds in de hand. Op de grond onder de hoeven van de paarden kronkelen twee zich in elkaar vastbijtende slangen, Tweedracht rond het lichaam van een oude vrouw met slangenhaar, die een hart verslindt, Afgunst. De triomfwagen van Frederik Hendrik wordt links in de compositie vergezeld door twee leeuwen en een groep van vrouwen en kinderen met bloemen en muziekinstrumenten. Een van de vrouwen reikt een lauwerkrans aan, terwijl een van de kinderen met een schild aan zijn voeten een olijftak omhooghoudt. Aan weerszijden van de triomfwagen dragen soldaten in wapenrusting te paard vaandels, een veldteken met het monogram FH en een stang met boven elkaar zeven gouden plaketten, waarop heraldische motieven van de zeven provinciën zijn afgebeeld. De stang wordt bekroond door zeven pijlen in een stervorm. Twee standbeelden van Willem van Oranje en Maurits staan links en rechts op hoge sokkels. Op deze sokkels klimmen mannen om de stoet gade te slaan. De ruimte wordt aan beide zijden en aan de achterkant begrensd door monumentale architectuur met in de achterwand een boogvormige opening. Bovenin houden putti grote guirlandes op, rechts met bloemen en links met vruchten,waaronder net boven Willem van Oranje takken met sinasappelbloesem en vruchten. Temidden van deze putti zweeft een vrouw in een lang wit gewaad met de armen gespreid en in beide handen een palmtak, Vrede. Links van haar ontrollen putti een tekstrol met de woorden ‘Ultimus anteomnesde parta pace triumphus’. Ook rechts wordt Vrede begeleid door putti, die een hoorn des overvloeds vasthouden, waaruit gouden munten en sieraden, bloedkoralen en een kroon naar beneden vallen. Aan de voeten van Vrede houden putti een weegschaal en een winkelhaak vast, tekenen van gerechtigheid. Schuin onder Vrede zweeft een gevleugelde figuur met helm en in beide handen een trompet, Faam, die met een van de trompetten zwaait naar een skelet, Dood, die een speer op Frederik Hendrik richt. Direct onder het schilderij is op het basement een kram geschilderd die een gescheurde steen bijeenhoudt.
In de complexe voorstelling is een aantal lichtbronnen verbeeld. De figuren worden van rechts beschenen door een schuin van boven invallend licht. Rechts bovenin is fel zonlicht afgebeeld, zoals duidelijk te zien is op de balustrade. Dit zonlicht reikt tot aan de vaandels links naast de voerman en valt niet op de figuren op de voorgrond. Rechtsonder worden de figuren en honden achter het paard van Willem II sterk van rechts, parallel aan het beeldvlak belicht. Hierdoor lijkt het licht afkomstig van de belendende Triomf van de T ijd (cat. nr. 36).
2. Observaties en technische informatie
2.1. drager en grondering
2.1.1. drager
Doek. Doekmaat: 733,2 x 763,2 cm. Zeven verticale banen:van links naar rechts gemeten respectievelijk ca . 86 cm, 111,5 cm, 110 cm, 112,5 cm, 113,2 cm, 114 cm en ca. 114 cm breed. Zelfkanten: zes banen hebben aan weerszijden een zelfkant; de eerste, smalle baan links heeft alleen een zelfkant langs de naad. Langs de vier randen is de doekrand tweemaal omgeslagen en vastgezet met een overhandse steek. De banen doek zijn met de zelfkanten aan elkaar gezet. Bij de derde naad van links waren de twee banen in eerste instantie met de zelfkanten aan elkaar gezet. Vervolgens werd deze naad weer opengesneden hetgeen te zien is aan stukjes zelfkant van de linkerbaan, die hangen aan de zelfkant van de rechterbaan en andersom. Ook is de draad waarmee de twee banen in eerste instantie aan elkaar waren gezet plaatselijk nog aanwezig. Het opensnijden van de naad vond hoogstwaarschijnlijk plaats voordat het doek naar Jordaens in Antwerpen verzonden werd. De twee delen van het doek werden weer aan elkaar gezet toen de twee beschilderde stukken doek in de Oranjezaal arriveerden, voordat het doek in zijn geheel op het definitieve raam gespannen werd.
Opschrift: in de derde baan van rechts is net naast de naad op het doek verticaal geschreven: 170 of i70 of i>0 of 1>0.
Weefseldichtheid banen van links naar rechts:
15,5 (15-16,33) verticale draden/cm en 12,5 (12-13,33) horizontale draden/cm
15,33 (15-15,66) verticale draden/cm en 14,08 (13-15,33) horizontale draden/cm
15,91 (15,66-16,33) verticale draden/cm en 12,66 (12,33-13) horizontale draden/cm
14,93 (13,66-16) verticale draden/cm en 12,16 (12-12,66) horizontale draden/cm
14,5 (13,66-16) verticale draden/cm en 12 (11-12,66) horizontale draden/cm
14,58 (14-15,66) verticale draden/cm en 11,41 (10,66-11,66) horizontale draden/cm
14,33 (14-15) verticale draden/cm en 12,33 (12-13,33) horizontale draden/cm
2.1.2. grondering
Eén gronderingslaag, die loodwit, een weinig krijt en omber bevat (2001/43-46). Op een aantal plaatsen is de grondering zichtbaar, bijvoorbeeld onder de kin van het paard van Willem II. Dit is waarschijnlijk niet met opzet gedaan.
fig. 1. Dwarsdoorsnede van de in de Oranjezaal gesloten doeknaad (32/41b).
De eerste gronderingslaag, aangebracht door François Oliviers, wordt overlapt door de grondering die op de later gesloten naad werd aangebracht.
4. groene toets op de vleugel van Faam: verditer, fijn zwart, loodwit, beetje rood en transparante deeltjes (krijt?) (10-35 µm)
3. tweede grondering: grof loodwit, licht- en donkerbruin, transparante pigmenten (90-130 µm)
2. verf: grof zwart en wit en hoekige transparante pigmenten (smalt?) (5-20 µm)
1. eerste grondering: loodwit, omber (20-40 µm)
In een strook van ongeveer 6 cm aan weerszijden van de opengesneden naad was in eerste instantie geen grondering aangebracht, alleen een voorlijming. Deze strook werd pas gegrondeerd nadat de twee stukken van het doek afzonderlijk in Antwerpen door Jordaens waren beschilderd en op de definitieve bestemming in de Oranjezaal weer aan elkaar waren gezet.De gronderingslaag in deze strook is donkerder en grover en bevat grof loodwit, omber en mogelijk krijt (32/41b = fig.1). Deze grondering werd slordig aangebracht: op enkele plaatsen langs de randen van de strook staat de grondering op en elders is ze zo dun aangebracht dat de doekstructuur zichtbaar is. Hierdoor tekent de ca. 6 cm brede strook zich duidelijk af in het verfoppervlak. Waar deze grondering zeer dun is, is vernis doorgeslagen naar de achterzijde van het doek.
fig. 2. Detail met putto linksboven.
In de verf zijn strepen zichtbaar die zijn veroorzaakt door verdikkingen in de grondering, zoals over de heup van deze putto. Deze verdikkingen zijn ontstaan bij het aanbrengen van de grondering met een groot plamuurmes, een spatel of bij het egaliseren met een schraapijzer.
Aan de achterzijde van het doek staan de vezels licht op en werden kleine houtsplinters aangetroffen. Dit kan erop wijzen dat het doek werd geprepareerd terwijl het op een houten ondergrond was bevestigd. Op verschillende plaatsen zijn verhogingen in de grondering te zien in de vorm van bijna rechte lijnen (fig. 2). Deze ca. 30-90 cm lange verdikkingen zijn aan de voorzijde van het schilderij herkenbaar doordat ze een onderbreking van de verftoets hebben veroorzaakt. In doorvallend licht tekenen ze zich af als donkere lijnen (fig. 3). Deze verdikkingen zijn vooral op het deel links van de opengesneden naad te zien; rechts van deze naad werden slechts enkele van deze lijnen aangetroffen. De lijnen lopen niet over deze naad heen. Ze zijn ontstaan bij het aanbrengen van de grondering met een groot plamuurmes of bij het egaliseren van de grondering met een schraapijzer. In andere schilderijen in de Oranjezaal zijn dergelijke lijnen niet aangetroffen.
fig. 3. Doorlichtopname van de linker onderhoek met de vrouw in de rode jurk en de leeuw.
De verdikkingen in de grondering tekenen zich af als donkere lijnen. Duidelijk herkenbaar is een dergelijke lijn onder de lauwerkrans. Ook de naden van het doek tekenen zich als verticale donkere lijnen af in de doorlichtopname.
2.1.3. spanraam
oorspronkelijk grenenhouten spanraam
formaat: 728 x 755 cm
2 .1.4. opspanning van het doek
In de randen van het doek zijn sporen van vijf verschillende handelingen zichtbaar, die aan verschillende opspanningen van het doek te relateren zijn. Om de 11 cm zijn gaten te zien die samenhangen met sterke spanguirlandes in het doek en corresponderen met gaten in het spanraam. Deze gaten houden verband met de oorspronkelijke opspanning met touwtjes van het beschilderde doek op het spanraam. Door de spanning op de touwtjes zijn de gaten uitgerekt. Aan de onderkant zitten de gaten in het spanraam om de 6-8 cm uit elkaar. Vermoedelijk waren hier in eerste instantie om de 12-15 cm gaten gemaakt en werden daartussenin iets later meer gaten geboord. De gaten liggen namelijk niet allemaal op één lijn; in de rechter onderhoek, van achteren gezien, vormen de gaten een zigzaglijn. Hier is ook sprake van grotere en kleinere spanguirlandes. Het doek is op deze plek nu ongeveer 1-2 cm naar links geschoven, zodat de opspangaten in het raam en in het doek niet meer samenvallen. Aan de rechterkant vallen de spangaten in het raam en in het doek wel samen, terwijl in het bovenste deel van de linkerrand het doek naar beneden is geschoven zodat de gaten in het doek en in het raam op sommige plaatsen wel 4 cm uit elkaar liggen.
Daarnaast bevinden zich om de 8-9 cm kleine gaatjes in het doek, die in tegenstelling tot de eerder genoemde gaten niet zijn uitgerekt en ook nauwelijks spanguirlandes in het doek hebben veroorzaakt. Deze kleine gaatjes hebben vermoedelijk te maken met een opspanning tijdens het voorlijmen en gronderen van het doek. Langs de onderrand zijn deze gaten niet te zien.
Vervolgens zijn er aan de zijkanten van het spanraam om de 4-5 cm gaten te zien van de spijkers waarmee het doek na de Tweede Wereldoorlog op het raam was bevestigd. Deze gaten zijn duidelijk te herkennen door het roest op het doek rondom deze gaten. Dan is er nog een rij vierkante gaten te zien aan de voorkant van het doek om de 9-11 cm op 1 cm van de rechterrand. Deze komen overeen met een rij vierkante gaten om de 6-10 cm aan de linkerkant en om de ca. 7,5 cm aan de bovenkant. Ook op 3 cm van de rand zijn vierkante gaatjes te zien, echter op de meeste plaatsen zonder enige regelmaat in de onderlinge afstanden. De vierkante gaatjes corresponderen met gaatjes in het spanraam. In enkele hiervan zijn nog houten pinnetjes gevonden, die waarschijnlijk werden gebruikt bij het tijdelijk vastzetten van het doek tijdens het spannen van de touwtjes. Een gat in het midden bovenaan duidt erop dat het doek waarschijnlijk allereerst in het midden werd vastgezet met een nagel. De positie van het doek op het spanraam verschoof wat bij het opspannen na de Tweede Wereldoorlog, waardoor de vierkante gaatjes niet overal exact boven de bijbehorende gaatjes in het spanraam vallen. In de linker bovenhoek zitten enkele handgesmede nagels.
2.2. verflaag (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
2.2.1. ondertekening en onderschildering
Dankzij Jordaens’ open manier van werken zijn de ondertekening en onderschildering op veel plaatsen zichtbaar gebleven. Op de lichte grondering heeft Jordaens de figuren geschetst met vloeibare bruine verf. Deze schets bestaat uit lijnen voor de contouren van de figuren en de aanduiding van de belangrijkste vormen. Ook zijn op enkele plaatsen arceringen gebruikt, bijvoorbeeld in de hoofden van de witte paarden. De ondertekening is goed te zien in de groep soldaten rechts, waar een geschetste soldaat niet is opgemaakt (fig. 4). Een dwarsdoorsnede van een verfmonster uit het gezicht van Frederik Hendrik toont aan dat de bruine verf van de ondertekening bestaat uit bruine, zwarte en organisch rode pigmenten in een lichtbruine matrix (32/37).
fig. 4. Detail van de soldaten boven Willem II.
Tussen de twee soldaten rechts is een schets in bruine verf zichtbaar van een niet-opgeschilderde soldaat en profil, die slechts ten dele wordt afgedekt door de blauwe verf van een vlag.
In de incarnaten is het moeilijk om de doodverf te onderscheiden van de opmaak. Voor de diepste schaduwen, vooral voor de slagschaduwen, werd in het doodverfstadium bruine verf gebruikt. De halfschaduwen en belichte partijen zijn direct op de grondering met huidkleuren geschilderd (32/43, 32/24, 32/25). Het is de vraag of deze huidkleurige verflaag ook tot de doodverf gerekend moet worden. Weliswaar zijn de huidkleurige verven direct op de grondering aangebracht, maar in vergelijking met de schetsmatige doodverf in andere partijen, zoals de draperieën, zijn ze veel sterker gemodelleerd. Het is denkbaar dat de halfschaduwen en belichte partijen in het doodverfstadium werden opengelaten en pas tijdens het opwerken werden geschilderd.
In de groep putti linksboven is het niet-uitgewerkte hoofd van een putto te zien. De vorm van het hoofd is eerst met grijs aangegeven en vervolgens werden de oogholten, neus en mond met een rode aardkleur geschilderd. Dit erg donkere hoofd is weliswaar wat kleur betreft niet representatief voor het doodverven van de huid, maar toont wel hoe in de doodverf met enkele toetsen een vorm kon worden opgezet.
De bruine doodverf werd ook gebruikt voor de schaduwen in de lichamen van de paarden en andere vormen op de voorgrond. Door de bruine verf hier meer of minder dik aan te brengen zijn nuances in toon bewerkstelligd, zoals is te zien in de achterbenen van het rechterpaard. Ook in de witte broek van Frederik Hendrik is een bruine doodverf gebruikt voor de schaduwen, terwijl de lichte partijen in dit stadium zijn opengelaten. De dunne bruine verf is als halfschaduw in het eindresultaat zichtbaar gelaten.
In andere kledingstukken en draperieën zijn in de doodverf over het algemeen transparante of dekkende gekleurde verflagen gebruikt. De blauwe en groene kledingstukken in de achtergrond zijn in overeenkomstige kleur veelal met een levendige toets in transparante verf dun opgezet (32/36). Hier werd in de doodverf gemodelleerd door de verf meer transparant of opaak aan te brengen. Aangezien ook de diepste schaduwen in de onderschildering werden aangegeven, was tijdens het opmaken alleen hogen noodzakelijk. Andere kledingstukken zijn vrijwel uitsluitend met dekkende verven gedoodverfd. De rode jurk van de vrouw links is met roodbruin onderschilderd, de gele jurk links met oker en de prominente groene draperieën van Hymen en Faam zijn met een dekkende groene verf geschilderd. In het geval van Hymen is dit een dikke verflaag uit blauwe verditer met gele lak (32/35). Gezien het uitgewerkte karakter van deze dikke verflaag is het ook hier onduidelijk of van een doodverf gesproken moet worden. Voor de sculpturen van Willem van Oranje en Maurits gebruikte de schilder een transparante okerkleurige doodverf, die overeenkomt met de in de opmaak gebruikte kleur.
2.2.2. opmaak
Omdat het schilderij zo groot was, kon het niet in zijn geheel worden opgespannen in het atelier van Jordaens. Dit was al door de plamuurder voorzien, want Jordaens kreeg immers twee gegrondeerde stukken doek. Het schilderij was niet alleen te breed, maar zeker ook veel te hoog voor zijn Antwerpse atelier. Dit laatste probleem lijkt de schilder te hebben opgelost door de twee stukken doek deels op te rollen, zodat telkens maar een gedeelte beschikbaar was om te beschilderen. Hoe groot de gedeeltes waren die op één moment beschikbaar waren om te beschilderen is niet precies te reconstrueren, al zijn wel een aantal grenzen herkenbaar. Zo is aan verschillen in kleur te zien dat de zuilen in twee, links mogelijk zelfs in drie, delen zijn geschilderd. Een dergelijke verspringing van kleur bevindt zich bijvoorbeeld net boven het kale hoofd van de man aan de voet van de zuil rechts. Ook iets hoger in het muurvlak rechts net boven de helmen en de rechter lauwerkrans van het beeld op de triomfwagen is zo’n horizontale begrenzing te zien. Op ongeveer dezelfde hoogte tussen Frederik Hendrik en Faam verandert de lucht eveneensvan kleur, maar deze overgang verloopt verticaal en lager ook diagonaal. Al deze kleurverschillen illustreren dat niet het hele oppervlak van het schilderij tegelijkertijd toegankelijk was voor de schilder.
Bij het oprollen van het doek werden veel van de gele hoogsels in de standbeelden en kapitelen geplet omdat de verf nog niet droog was. Ook op andere plaatsen zijn doekafdrukken in de natte verf ontstaan, vooral op de naden waar grondering en doek wat dikker zijn, zoals in kleed van Mercurius en op de rug van Afgunst op de voorgrond (fig. 15). Een enkele afdruk kan ook zijn ontstaan toen het doek werd opgerold voor transport naar Den Haag.
Jordaens bouwde zijn schilderij bij voorkeur van achter naar voren op. Omdat hij veel gebruikmaakte van de transparante doodverf was het zaak dat de partijen elkaar van begin af aan niet te veel zouden overlappen. Daarom spaarde hij in de eerder geschilderde partijen, later te doodverven of op te maken vormen uit. Zo werden bijvoorbeeld in de mantel van Mercurius de voorbenen van het paard van Willem II uitgespaard. Omdat Jordaens zijn schilderij in delen schilderde, was daadwerkelijk van achter naar voren werken onmogelijk. Dit was hoe dan ook moeilijk, omdat verven bij voorkeur droog moesten zijn alvorens erop of er direct tegenaan verder kon worden gewerkt. Ook de droging van de verven bepaalde dus de werkvolgorde.Hier en daar is duidelijk zichtbaar dat verf van een gebied dat in de compositie verder naar achteren ligt over de vorm ervóór valt, zoals de verfzakker uit de donkere schaduw van de triomfwagen die over de al eerder opgemaakte mantel van Mercurius is gelopen.
Dergelijke druipsporen zijn op meerdere plaatsen in het schilderij te vinden, vooral in zwarte verf en rode glacis waar Jordaens sterk verdunde verf gebruikte. Een voorbeeld hiervan zijn de druipers op de rug van de leeuwin. Op enkele plaatsen, zoals in het gezicht van de horizontaal zwevende putto boven de linker guirlande, heeft een kleurloze bindmiddelrijke verf bij het zakken de onderliggende verven meegetrokken. Dit kan zijn gebeurd tijdens het uithalen van een partij met olie of vernis. De schilder heeft deze druipsporen niet gecorrigeerd. Over het algemeen gebruikte Jordaens in de opmaak dekkende, smeuïge verven, alleen de hooglichten in standbeelden en kapitelen zijn pasteus.
Jordaens heeft op veel plaatsen de doodverf zichtbaar gelaten in het eindresultaat, vooral in schaduwpartijen. In het textiel was de doodverf al voldoende gemodelleerd. Hier hoefde tijdens het opmaken alleen nog gehoogd te worden en bleef de doodverf zichtbaar als middentoon en schaduw. Deze manier van opmaken zien we onder andere in het blauwe kleed van de voerman, het groene kleed van Faam en dat van de huwelijksgod Hymen. Een dwarsdoorsnede uit het blauwe kleed van de voerman toont dat hier voor zowel de doodverf als de opmaakverf een mengsel van azuriet en loodwit werd gebruikt (32/36). Voor de hoogsels gebruikte Jordaens een zeer fijn gewreven azuriet, terwijl deze in de doodverf grover is. De groene draperie van Hymen bestaat uit één groene verflaag van blauwe verditer met gele lak, waarop is gediept en met een mengsel van azuriet, gele oker, loodtingeel?, loodwit , zwarte, oranje en rode pigmenten is gehoogd (32/35). In de witte broek van Frederik Hendrik is de bruine transparante doodverf zichtbaar gelaten in de halfschaduwen. Hierop zijn met donkergrijze lijnen de diepe schaduwen in de plooien aangebracht en vervolgens is met wit gehoogd.
De rode jurk in de groep links kent bij wijze van uitzondering een ingewikkelde opbouw in vele verflagen. Allereerst is de van modelé voorziene bruinrode doodverf in sommige delen met een lichtere tint overschilderd voor een middentoon. Vervolgens is tweemaal met roze gehoogd en zijn de schaduwen met een organisch rood glacis aangegeven. Daarna is in de schaduwen verder gewerkt met andermaal een middentoon en weer nieuwe hoogsels. De mouw links heeft een aantal toetsen die wat betreft kleur afwijken van de rest van de jurk; het gevolg van een repentir. Aangezien de rode glacis ofwel roze, ofwel grijsblauw, ofwel niet fluoresceert in UV-belichting, moet de schilder gebruik hebben gemaakt van verschillende rode lakken (32/39, 32/40).
In de diepste schaduwen van de huidtinten is de warme bruine doodverf vaak zichtbaar gelaten, zowel in de slagschaduwen in gezichten of lichamen, als in het hele gezicht wanneer dit zich in de schaduw bevindt zoals de figuur links achter het standbeeld van Willem van Oranje en de soldaten links boven Willem II (fig. 4). Zoals hierboven beschreven is het moeilijk om in de belichte huidtinten uit te maken of het doodverf of opmaakverf betreft. In de lichte partijen zijn de lichamen nat-in-nat met grijs en roze geschilderd, en soms met gele en roze toetsen verlevendigd. Bij de hoofdfiguren zijn de lichtere huidtinten direct op de grondering aangebracht (32/43). Op de eerste verflaag is in veel gevallen slechts een dunne tweede laag aangebracht ter correctie. Waar de eerste laag goed gemodelleerd was, bleef deze in het zicht.
fig. 5a
fig. 5b
fig. 5. Dwarsdoorsnede uit de koele halfschaduw in de huid boven de rechteroksel van de voerman (32/44) in gewoon licht (5a) en in UV licht (5b).
De toon is verkregen door een dunne grijze verflaag (3) over een meer rozige huidkleur (2) te verdrijven.
3. grijze halftransparante verflaag met loodwit, zwart, gele oker, rood en wat organisch rood pigment (5-10 µm)
2. roze incarnaat met loodwit, gele oker, rood, oranje en zwart pigment (35-50 µm)
1. grondering: loodwit en omber (ca. 60 µm)
In de vleestinten is veel gebruikgemaakt van koele halfschaduwen. Deze zijn meestal tot stand gekomen door zwarte pigmenten door de verf te mengen, zoals in de koele halfschaduw boven de rechteroksel van de voerman (32/44 = fig. 5) en de nek van de vrouw met de tamboerijn (32/23). In enkele gevallen is gebruikgemaakt van het zogenaamde turbid medium effect, waarbij een blauwige toon wordt bereikt door een lichte verflaag dun aan te brengen over een donkere, zodat deze door blijft schemeren. Dit is bijvoorbeeld te zien in de borst van de voerman (32/27 = fig. 6). We vinden het ook in de schaduw op de linkerarm van Faam (32/21). In dit geval is creatief gebruikgemaakt van een pentimento door de donkere verf van het kleed te laten doorschemeren in een dunne huidkleurige verf. Op eenzelfde manier heeft de schilder in de rechter onderhoek gebruik gemaakt van een repentir. Hier is het voorste kind deels over het groene kleed van de huwelijksgod Hymen geschilderd en schemert de groene toon door als schaduw in het lichaam van het kind. Dit creatieve hergebruik van verworpen passages is zeer kenmerkend voor Jordaens.
fig. 6b
fig. 6. Dwarsdoorsnede uit de rechterborst van de voerman (32/27) in gewoon licht (6a) en in UV licht (6b).
De koele halfschaduw boven de rechterborst is tot stand gekomen door twee dunne lichte verflagen (3 en 4) over een wat donkerdere onderlaag (2) aan te brengen, die doorschemert.
4. dunne verflaag met loodwit, fijne rode en zwarte deeltjes, en een brokje geel (3 en 4 samen 14-24 µm)
3. witte verflaag met loodwit, fijne zwarte pigmenten en rode deeltjes
2. lichtbruine verflaag met gele oker, bruin, fijn zwart, fijn rood, rood organisch pigment, loodwit (18-24 µm)
1. grondering: loodwit, omber, oker (8-12 µm)
Jordaens heeft veel variatie gebruikt bij het weergeven van verschillende typen menselijke huid. Er zijn grote verschillen tussen de vrouwelijke en mannelijke huid en tussen de jonge en oude huid. Dit werd bereikt door te variëren in huidkleur, modelé, aard van de reflecties op de huid, kleur van de contouren en penseelvoering. Dit laatste is vooral belangrijk voor de differentiatie tussen de oude en jonge huid. Bij de oudere mannen heeft de schilder meer gebruik gemaakt van losse toetsen dan bij de jonge figuren, waar de verf meer is verdreven. In de figuren rond het standbeeld van Willem van Oranje zijn bij de markante koppen van de oude mannen op een gedempte glad verdreven huidkleurige basis heel felle, dekkende roze en gele streken losjes naast en over elkaar aangebracht. Hierdoor ontstaat de indruk van een gerimpelde huid. Voor de jongere mannen rechts van het beeld zijn dezelfde felle dekkende kleuren gebruikt, maar hier is de verf meer verdreven (fig. 7). Dezelfde felle gele en roze toetsen zijn ook prominent aanwezig op meer verdreven verven in de mannelijke allegorische figuren, zoals Faam, de voerman en Mercurius.
fig 7. Detail met losjes geschilderd gezicht van een oude man en meer glad geschilderde jonge man aan de voet van het standbeeld van Willem van Oranje
De variatie in penseelvoering is ook ingezet voor het al dan niet vestigen van aandacht op een figuur. Hoe belangrijker de persoon, hoe gedetailleerder deze is uitgewerkt en hoe minder losse toetsen er te zien zijn. In de portretten van Frederik Hendrik en Willem II zijn de onverdreven felgele en -roze toetsen dan ook niet gebruikt en is een gedempter coloriet toegepast. Bovendien is de verf gladder verdreven en is deze dekkend opgebracht in een gesloten laag. In het gezicht en de handen van Frederik Hendrik is dit goed te zien. Zijn door een diffuus licht beschenen gezicht kent brede belichte passages die geleidelijk overgaan in schaduwen die niet erg donker zijn. Bij de allegorische figuren is sprake van meer abrupte overgangen. Dergelijke ‘toevallige’ lichteffecten dragen uiteraard niet bij tot de herkenbaarheid van een gezicht, waardoor ze voor een gelijkend portret niet gewenst waren. Willem II is nog gladder en met meer detail geschilderd dan Frederik Hendrik, maar dit portret is, zoals in het commentaar uiteengezet zal worden, niet van de hand van Jordaens. Opmerkelijk is dat in beide portretten een rode glacis is gebruikt met een paarsige kleur en een rode fluorescentie in UV-straling, terwijl de rode glacis in gezichten van bijfiguren en in de kleding en draperieën grijsblauw fluoresceert. Het is niet bekend welke kleurstoffen gebruikt zijn in deze glacerende verven.
De mate van uitwerking van de voorwerpen en figuren staat ook in direct verband met de hoeveelheid licht die ze vangen. Door de hoofdpersonen uit te lichten en ver op te maken en de minder belangrijke figuren in de schaduw te plaatsen en schetsmatig uit te voeren, zorgt de schilder ervoor dat de aandacht naar de hoofdfiguren uitgaat. Het licht-donkercontrast versterkt bovendien de dieptewerking omdat de schilder de sterkste lichtintensiteit reserveert voor het voorste plan. Ook zien we binnen een partij dat in de lichte delen de stofuitdrukking is gesuggereerd en meer details zijn aangebracht, terwijl de schaduwen over het algemeen summier zijn opgemaakt en schetsmatig zijn gebleven. Een voorbeeld hiervan zijn de paarden. Het rechter paard van het vierspan heeft het meest duidelijk de aanduiding van een vacht. Deze aanduiding zit vooral in de belichte partijen en bestaat uit losse toetsen van een pigmentrijke verf die als laatste zijn aangebracht (fig. 8). De schaduwpassages bestaan hoofdzakelijk uit bruine doodverf. Hoewel de belichte partijen het meest zijn uitgewerkt, wekt Jordaens zelfs hier meer de suggestie van een bepaald materiaal dan dat het gedetailleerd met verf wordt aangeduid. Heel kleine details gebruikt de schilder eigenlijk nergens.
fig. 8. Detail van de vacht van het rechter paard.
In de belichte delen is veel aandacht besteed aan de stofuitdrukking, terwijl de schaduwen zeer summier zijn geschilderd.
Door de transparantie van de verven, de zichtbaarheid van repentirs en het hergebruik van verworpen passages zijn de begrenzingen van de figuren niet altijd even duidelijk. Om dit te verbeteren maakt Jordaens gebruik van contourlijnen, die deels uit het doodverfstadium stammen en deels later zijn geplaatst. Deze lijnen volgen desalniettemin lang niet altijd precies de randen van de vormen. Soms ook laat Jordaens bij een repentir een donkere, weggeschilderde laag zichtbaar als contourlijn rond een vorm. Dit is bijvoorbeeld te zien bij de twee putti onderaan de jurk van Vrede. In de belichte rechter bovenarm en linkerschouder van de voerman is nauwelijks een lijn aanwezig. Bij de linkerzijde van de borstkas en de onderzijde van de rechterarm, waar een bleke schaduw is, werd daarentegen wel een lijn geplaatst, die ervoor zorgt dat de grens tussen lichaam en draperie duidelijk blijft. Hoewel de contourlijnen soms dienen om vormen los te laten komen van elkaar, zijn ze vooral gebruikt ter ondersteuning van de modellering en om schetsmatige vormen te definiëren. Daarom spelen vooral in de bovenste helft van de voorstelling contourlijnen een belangrijke rol. Slechts een enkele keer is hier een putto alleen met verf gemodelleerd; meestal is het modelé versterkt met lijnen. Er bestaat veel variatie in kleur en dikte van deze lijnen. Ze zijn meestal rood of omberkleurig, maar de putti die zich vóór de witte tekstrol bevinden hebben lichte, subtiele warme en koele contourlijnen en de putto boven de hoorn vol juwelen is bij zijn onderbeen en bovenarm omlijnd met blauwe verf. Variatie in dikte en kleur van de lijnen is ook te vinden binnen één figuur. Zo wordt het modelé versterkt door het gebruik van donkere contourlijnen aan de schaduwzijde en lichte aan de belichte zijde.
2.2.3. veranderingen tijdens het ontstaansproces
Het schilderij zit vol grote en kleine wijzigingen. De schilder heeft geen moeite gedaan om deze te verbergen. In een groot aantal gevallen betreft het slechts kleine veranderingen, zoals bij contouren. Een voorbeeld hiervan is de gewijzigde contour van de rechterhand van Frederik Hendrik, waar Jordaens met een helder blauw de vorm gecorrigeerd heeft. Een aantal wijzigingen zijn verschuivingen die erop duiden dat Jordaens zocht naar de juiste plaats voor de vormen en figuren. Zo is bijvoorbeeld de architectuur aan beide zijden meer naar links verschoven en Dood circa een meter naar beneden. Nadat dit laatste was gebeurd heeft de schilder nog een putto boven Dood geplaatst, die vervolgens weer werd weggeschilderd, vermoedelijk omdat de lucht hier nu wel erg vol was geworden.
In de figuur van Faam zijn veel veranderingen te vinden, hetgeen ongetwijfeld verband houdt met het feit dat deze figuur over de grote naad heen is geschilderd, die de twee afzonderlijk geschilderde stukken doek verbindt (fig. 18). Het groene kleed van Faam was aan de onderzijde en links oorspronkelijk breder en werd versmald door het te overschilderen met lichtgrijze verf van de lucht. Ter hoogte van de linkeroksel is de contour van de rug naar rechts verschoven. In de vleugel lijkt een stuk van de groene draperie te zijn geïntegreerd. Door de linkerarm schemert een donkere verf die aantoont dat ook de positie van die arm is gewijzigd (32/21).
In de kinderen links en rechts onderin de hoeken van het schilderij zijn ook veranderingen doorgevoerd. Rechts is het voorste kind niet uitgespaard in de groene mantel van Hymen, maar eroverheen geschilderd. De groene kleur van de mantel is als koele schaduw in de buik zichtbaar gelaten. Ook het kind met de fluit links is niet uitgespaard in de eerder aangebrachte verf en dus later aan de compositie toegevoegd.
Een opmerkelijke wijziging vond plaats in de groep vrouwen linksonder. Jordaens heeft hier uit drie vrouwen vier vrouwen gemaakt. Dit deed hij door op de oorspronkelijke schouder van de achterste vrouw en profil een nieuw hoofd te schilderen, dat van de vrouw geheel links. Hij schilderde de kleding zo dat de arm nu bij de nieuwe vrouw hoort. Deze wijziging is net als vele andere met het blote oog te zien. De linkermouw van de rode jurk heeft vanwege een repentir een aantal toetsen die in kleur afwijken van de rest van de jurk. Beide mouwen zijn vermoedelijk van vorm veranderd tijdens het schilderen. De linkerarm en het mandje zijn over de achterliggende kleding geschilderd en dus later toegevoegd.
Onder de helm van Willem II is een ander type helm zichtbaar. Deze helm had een krul die hoger zat en was gedecoreerd met kleine bolletjes. Naast de rechterarm van Willem II schemert een andere arm door, waarvan het niet duidelijk is of deze bij Willem II of de ruiter daarachter hoort.
2.2.4. verouderingsverschijnselen
De optisch meest ingrijpende veroudering is de verkleuring van het blauwe pigment smalt. We vinden dit in het zadel van Willem II, dat nu bruinig grijs van kleur is, maar oorspronkelijk helderblauw moet zijn geweest (32/12). Ook in de driekleurige draperie over de schouder van Minerva is de smaltverf sterk gedegradeerd (32/38). Het pigment is ook aangetroffen in de lucht rechtsboven (32/40), waar de verf een sterk craquelé vertoont en erg mat is, en in de kleding van Mercurius en de vrouw links (32/14, 32/15, 32/30). In deze laatste drie gevallen is vrij veel loodwit bij het smalt gemengd waardoor de verf beter is behouden dan in het zadel en er nog altijd lichtblauw uitziet, hoewel een verfdwarsdoorsnede uit de lucht toont dat het smalt zijn blauwe kleur al grotendeels kwijt is (32/40). In de rode jurk van de vrouw links op de voorgrond zijn de rode transparante glacislagen gedegradeerd, waardoor ze niet meer zo transparant en helderrood zijn als voorheen en wat groenig aandoen (32/39). In de haren van Willem II is beenderzwart lokaal gedegradeerd tot een witte calciumfosfaat (32/45), waardoor links van het gezicht grijze vlekken zijn ontstaan. De barsten die hierdoor zijn opgetreden in deze verflaag met beenderzwart en fijne rode aarde, lopen door tot in de onderliggende laag (met organisch bruin, koolstofzwart, aardpigment en loodwit/looddroger). Een opvallend goed bewaard gebleven pigment in dit schilderij is indigo, een lichtgevoelig pigment dat ook elders in de Oranjezaal goed is geconserveerd. Het is gebonden in lijnzaadolie en in de opmaakverf gebruikt in het kind geheel links op de voorgrond (32/19, 32/31, 32/34, 32A22).
2.3. signatuur en opschriften
2.3.1. signatuur
linksonder op steen: J JOR fec / 1652
2.3.2. opschriften
niet origineel opschrift linksonder in witte verf: 1139
op de tekstrol links van Vrede: ‘Ultimus ante omnes de parta pace triumphus’
2.3.3. opschriften met houtskool op het pleisterwerk in de Oranjezaal
geen
2.4. restauratie
2.4.1. onderzoeksgegevens restauratiegeschiedenis
geen nadere gegevens beschikbaar
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
De naden van de zeven verticale banen doek waren allemaal nog in uitstekende conditie. Het doek, dat aan de bovenkant en aan de zijkanten om het raam is omgeslagen, was na de Tweede Wereldoorlog op het raam vastgespijkerd en de onderkant hing los. Het doek was licht uitgezakt en hing scheef op het raam (de oorspronkelijke vouwlijn is 0,7-2 cm rechtsboven verschoven naar linksonder).
De spangaatjes aan de randen waren aan de zijkanten vrijwel intact, maar alle touwtjes ontbraken. Aan de onderzijde waren zeer veel spangaatjes uitgescheurd en sommige touwtjes hingen er nog los in. Aan de boven- en onderrand waren resten te zien van een dunne randdoublering, waarschijnlijk van met lijm aangebracht katoen. Deze randdoublering was overal losgekomen, behalve op 30 cm aan de onderkant. De bovenrand werd extra verstevigd met spijkers door het originele doek, waardoor de opspanning gelukkig gehandhaafd kon blijven. Aan de onderkant van het spanraam zag men duidelijk het uitzakken en verschuiven van het doek aan de sporen die later (na de Tweede Wereldoorlog) ingetoond werden met bruine verf. De opspanning was nog zeer goed en er waren geen storende deformaties.Het doek en alle naden reageren sterk bij schommelingen in temperatuur en relatieve vochtigheid, en onder invloed van vocht. Tevens is het grote doek zeer gevoelig voor trillingen en luchtverplaatsing, waardoor vrij sterke golfbewegingen ontstonden met verhoogde spanningen langs de randen en naden.
In de linkerbovenhoek (gezien vanaf de voorkant) was een stuk grof linnen van 25,5 x 50 cm opgeplakt met een was- (en hars-)houdend materiaal dat wit fluoresceert, vermoedelijk daterend van de behandeling door Traas in 1946. Dit stuk linnen bedekte een eerdere reparatie van een horizontale scheur in de winkelhaak, waarschijnlijk uitgevoerd met dierlijke lijm. Aan de voorzijde zat op de was-hars en in de openstaande scheur een stukje blauw papier met daarop retouches die redelijk transparant zijn en anders van aard dan de oudere, lichtblauwe, grove vullingenretouche.
Het verfoppervlak en de hechting van grondering en verflagen was uitstekend. Plaatselijk was er delaminatie tussen grondering en verflagen te zien, gerelateerd aan pigment en verfopbouw. Er was beperkte schotelvorming aanwezig langs de naden 1, 2 en 4 en over een breder oppervlak aan de rechter bovenkant. Craquelé-patroon, maar ook verzadigd of mat verfoppervlak zijn nauw verbonden met het type pigment dat de schilder gebruikte. Zo waren de blauwe partijen waar smalt gebruikt werd mat. Er werden enkele kleine krassen met verfverlies gezien die zonder vulling geretoucheerd waren.
De vernislagen waren vergeeld, deels gecrepeerd en er waren sporen van selectieve vernisverwijdering met resten oudere vernissen. Veel oppervlaktevuil.
2.4.3. jongste behandeling
De uitzonderlijke afmetingen van dit schilderij en de zeer beperkte interventies uit het verleden vroegen om de ontwikkeling van probleemgerichte en specifieke methodes van behandeling. De in situ-behandeling bracht met zich mee dat het multidisciplinaire team naar ad hoc-oplossingen moest zoeken voor structurele problemen. De behandeling werd gestuurd door de wens om de uitzonderlijke en uiterst zeldzame historische en materiaaltechnische authenticiteit te behouden met minimale en zeer reversibele middelen. De hele behandeling werd in verticale stand uitgevoerd op een speciaal hiervoor ontworpen, mobiele steunconstructie. Om delen van de behandeling waar lichte druk nodig is, zoals het fixeren van verf of vernisafname, mogelijk te maken werd een mobiel raamwerk ontworpen voor de achterkant, die de druk aan de voorkant kon opvangen. Tevens werd het gebruik van magneten voor een langdurige, zachte druk op het oppervlak ook door deze mobiele constructie mogelijk gemaakt en gedragen. Men moet dus een beeld voor ogen hebben van rollende steigers, mobiele steunelementen en uitermate begaafde en voorzichtige restauratoren die in staat zijn om elkaar perfect met weinig woorden te begrijpen.
De stabiliteit en stevigheid van de linnen drager werd in drie stappen tot stand gebracht.
Eerst werden de scheuren en deformaties in de randen van het doek vlak gemaakt met behulp van vocht, lichte druk en waar nodig, matige verwarming (55-60o oC). In deze fase werden waar mogelijk resten van dierlijke lijm en oude randdoublering verwijderd. Daarna werden de scheuren geconsolideerd aan de achterkant met kleine stukjes rayonpapier verlijmd met Klucel G.
Omdat de doorgescheurde randen het zware gewicht van het originele doek op termijn niet zouden kunnen blijven dragen, werden zij voorzien van een randdoublering van stroken linnen, gehecht met een mengsel van Plextol (30% D541 en 70% D360), 2% Rohagit en 10% methylcellulose in water. Dit mengsel werd in dunne streepjes op nieuwe stroken linnen aangebracht. Na droging werd de lijm met ethanoldampen weer kleverig gemaakt zodat deze zonder extra warmte of vocht, onder lichte druk van magneten die aan de voor- en achterkant van het doek geplaatst werden, aan de originele doekranden bevestigd konden worden. Deze methode werd eerst uitgeprobeerd op proefmodellen en getest op reversibiliteit.
Een nieuw linnen steundoek, vooraf gewassen en opgespannen, werd op het spanraam vastgeniet en het originele doek werd, samen met de nieuwe randdoublering, hier overheen opgespannen, gebruikmakend van de originele gaten in het houten spanraam. Dit steundoek werd aangebracht om trillingen op te vangen en te dempen. Tevens zal het gewicht van het hele schilderij gelijkmatiger verdeeld worden zodat de kwetsbare grens tussen randdoublering en origineel onbedoekt linnen minder te lijden zal hebben in de toekomst.
Een impregnatie van de verflagen over het gehele oppervlak met een lichte gelatineoplossing (2-3% in gedemineraliseerd water) werd toegepast om de hechting van grondering en doek te verbeteren, in het bijzonder om de oorspronkelijke dierlijke-lijmisolatie van de linnen vezels te regenereren en zodoende de porositeit van de verfstructuur te verminderen.
De consolidatie van de verflagen met gelatine (5-6% in gedemineraliseerd water) was plaatselijk nodig (zie schema) en werd aangebracht met fijne kwasten, waarna eventueel nabewerking volgde met een licht verwarmde elektrische spatel. Het verfoppervlak werd steeds beschermd met een doorzichtige Melinex-folie en na behandeling werd het oppervlak zorgvuldig van lijmresten ontdaan, om de hierop volgende vernisafname met organische oplosmiddelen niet in de weg te staan.
De intrinsieke porositeit van de verflagen vroeg om het ontwikkelen van een systeem dat het indringen van oplosmiddelen en oude vernis in de diepte van de verfstructuur en doekvezels zou beperken. Werken met ethanol/iso-octaangels (3:2 met 3% Klucel G) aangebracht op egale stukken tissue (Kimberley 7762) van 30 x 30 cm was hiervoor de oplossing. Onder lichte druk en wrijving kon de vernis zeer gelijkmatig opgelost worden en geabsorbeerd in deze tissue. De gelresten werden verwijderd met vloeibare oplosmiddelen, die vanwege de gel niet meer diep in de structuur konden dringen. De randen tussen de tissues werden zorgvuldig nagelopen met wattenstaafjes en het oppervlak verder met water ontdaan van resten Klucel G.
Storende retouches werden verwijderd en kwalitatief goede ingrepen uit het verleden gehandhaafd. Zo werden de overschilderingen op en rond de winkelhaak linksboven zoveel mogelijk met oplosmiddelen of mechanisch verwijderd. Delen die niet zonder schade verwijderd konden worden, werden gehandhaafd en in een later stadium overschilderd.
Oude vullingen werden verwijderd als zij over het origineel waren aangebracht. Nieuwe vullingen werden aangebracht (2% methylcellulose, krijt, geïsoleerd met Paraloïd B72 in aceton) en voorzien van een basistoon in aquarel, afgewerkt met Paraloïd B72 en droge pigmenten. De vulling in de winkelhaak linksboven die vroeger behandeld was met was-hars, werd verder opgevuld met een wasvulling (bijenwas, 10% damar, pijpaarde op toon gebracht met droge pigmenten).
De slotvernis van 25% damar in white spirit werd aangebracht met een grote blokkwast terwijl aan de achterkant dezelfde constructie van grote platen ter ondersteuning diende tegen de trillingen.
Na verwijdering van alle onnodige toevoegingen in het oorspronkelijke spanraam zoals spieën, hoekdiagonale latten en afschermlatjes bij de spieën, werd het raam voorzien van nieuwe metalen hoeken ter stabilisatie van de steunconstructie.
Restauratoren : JvO, LiSp, JS, DS, JvdW en bij toerbeurt de andere restauratoren zodat iedereen ervaring kreeg met de tissuemethode.
3. Documenten en bronnen
3.1. documenten en bronnen gerelateerd aan het ontstaan van het schilderij
3.1.1. geschreven bronnen
1. Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen in het handschrift van Post met aantekeningen van Huygens (KHA,A 14: Frederik Hendrik,inv. nr. XIII – 23, fol.6,7): 17. de triomphwaagen …
2. Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen uit de middelste rang in het handschrift van Van Campen (KHA,A 14: Frederik Hendrik,inv. nr. XIII – 23, fol. 8, 9): 'Tegen de schou over H triomffwagen de affdaling vande vreede en vergoodingh van sijn hoogheyt'.
3. Brief van Willeboirts Bosschaert aan Huygens 19-03-16501 (Worp 1911-1917, deel V nr. 5033): ‘Aengaende wanneer ick mijne stucken ende S.r Jordaens ende S.r Gonsales sy de haere sullen gedaen hebben, ick hebbe voor desen wel gehoort, dat Haere Hoocheyt te voren hadde staet gemaeckt van de stucken te hebben tegen Maijo, waernaer ick mij hebbe gereguleert, in de hope daer tegen gedaen te hebben, oft seer naer, ende S.r Gonsales segt van gelijcken, doch S.r Jordaens meijnt, dat hij van nu af bijkans gedaen heeft, soo ick verstaen hebbe.’
4. Brief van Jordaens aan Huygens 23-04-1651 (Worp 1911-1917, deel V nr. 5132):
'Naer mijn onderdanighe gebiedenisse; mij is d'eere geschiedt van U. Ed.e te ontfanghen den last, rnidtsgaeders de schetse. met de beschrijvinghe van deselve schetse van den heere van Campen. Ick hebbe tot noch gedelaeyeert U Ed. te antwoorden, eensdeels bij mancquement van bequame stoffe om U Ed. serieuse becomernissen niet te interomperen met dingen van cleyn gewichte, als oock mede, dat ick hebbe geacht een bequaeme oorsaecke waer te nemen om U. E. gereleveert verstande te communiceren myne bygevoegde concideracien over het triumphe stuck van Syn Hooclieydt Sali.r, bij de heere van Campen geschets(t) en door U. Ed.e bestellinge, als oock met een beschryvinghe der saecke, my toegesonden. Ick wenschte voor het eerste wel, U Ed. geliefde my sooveel credit te gonnen, dat ick, onder verbeteringhe nochtans, eens mochte myn gevoelen ende hetgene dat myns oordeels dienen can ter meerder relevement der saecke, die gerepresenteert wilde werden, mochte segge, ick onder U. E. cloeck verstandt ende examinatie mochte inbrengen, opdat aen d’een syde Haere Hoocheijdt, die my d'eere doet deelachtich te maecken aen te helpen uitbeelden haer seer loffelyck voornemen, ende aen de andere syde, opdat ick tot myne bescherming aen de posteriteijt mochte genoten hebben de vryheijt, die insonderheijdt vereijscht werdt in soodaeneghen ocassie. Ick mochte segge, ick mijn stuck met meerdere redenen connen verantworden, dwelck sal sijn, als ick niet en sal te veel gebonden staen onder eens anders dienstbaerheijdt, welck soude sijn gebonden te sijn al te veel aen de schetse van den heere van Campen, uit dewelcke ick, den principaelen sinne volgende, eenighe dingen soo byvoege als verandere, gelijck ick in eenighe, vier of vyf schetsen, die ick eerstdaechs aen Haere Hoocheijdt ende aen U. Ed.e hope te presenteren, daervan ick den sinne hijgevoecht hiermede gaende explicere, dwelck ick hope, my sal ten besten afgenomen werden, oock my geerne stelle onder correctie.
Wandt dit sijnde een treffelyck stuck werekx, bij Haere Hoocheijdt als een tweede Mausolea bij de handt genomen, achte ick tot de saecke expresselyck van noode te sijn, dat men door verscheijden behulpmiddelen een saecke van alsulcken consideratie te hulpe compt, dwelck ick hope, den heere van Campen, als hem achtende een persoon van discretie, my sal gelieven ten goeden te houden, als dengenen, die ick wel wete, dat syn verstandt in veele andere gewichtighe affairen geocupeert houdt, wel sal mogen lijden, dat ick met myn cleijn talent met het syne conferere, my dienende met syn schetse in veele principaele aenmerckingen, dwelck U. Ed., myne schetse siende, suldt connen onderscheijden; doch oordeele by notitie eens te stellen, tot naerder opmerckinghe, eensdeels soo wadt ick met den heere van Campen gemeijn houde, ende wadt ick goed gevonden hebbe bij te voegen.
Voor het eerste laete ick uit: de doot, die tegen de faeme schijndt te strijden: oorsaecke, omdat de doot, eens in ons ander stuck haer effect gedaen hebbende, in dit stuck der triumphe niet meer en behoort gedacht te werden. Wandt de doot is geheel het contraerie van dat men wildt eterniseren. en de triumphe dienvolgens gandts contraerie.
2. De posture van Syn Hoocheijdt, die stelle ick, in plaetse dat hy by den heere van Campen maer half en diep in den wagen staet, soo stelle ick dien boven, oft geheel sittende oft staende, als eenen Cesar oft Alexander, hooch boven uit, ende voege in twee schetsen, daerby dese sinnebeelden, te weten: aen d'een syde Neptunus, die syn Hoocheijdt, als admirael van de zee, met synen trident accompaingneert, sijnde qualiteijt van eeren; ende aen d'ander syde Mars, die synen helm en syn sweert voor syn Hoocheijts voeten nederleijdt.
3. Dit accordere ick doorgaens met den heere van Campen, dat den jongen overleden Prinse, doorgaens volgens syne ordonnantie, beneffens den triumphwaegen corbetteert.
4. De vier witte peerden, die U. E. noteert, dat den voet soo alle moeten op een fatsoen heffen, wordt gevolcht; alleen dat ick toevoege, dat het een peert geleijdt wordt door de grootmoedicheijdt, deucht oft sterckte, door Hercules gerepresenteert, ende het andere door de wijsheijdt oft Pallas, het een middelste door den tijdt, ende het ander door het geluck of segeninghe.
Dat ick den tijdt hier sijn plaetse geve, die den heere van Campen in de locht gebrocht heeft, kinderen voortbrengende, is, mijns oordeels, dat dit eens mede in ons ander stuck sijn effeckt heeft gehadt; want niet wel en betaempt, dat tweemael een ding in een werck geemblematiceert werdt.
5. De leeuwen worden geaccordeert doorgaens met den heere van Campen.
6. De jonckvrouwen, by den heere van Campen gesteldt, stelle die, in de eene schetse, achter den jongen Prinse, midden in t geslachte, neffens de heeren van den bloede, representeerende soo de coonincklycke Alliancien, door de Trouwe ende Croone, alsmede de hertochlycke qualiteijt aen het doorluchtich Huijs van Brandenborch.
7. De statuen by U. Ed. genoteert, soo van Prinse Maurits als van Prinse Wilhelm, hoochloffelycke gedachtenisse, die stelle over wedersyden van het werck, op pedestaelen, in gebronste figueren van coper, den Prince daertusschen door rijdende. Ick voege daer noch meer by, dat Belgica de saecke aplaudeert, maer dat eenighe overheerde Provinciën, die noch in oorloghe gebleven sijn, de saecke wel aensien, maer haer weijnich daerover connen verblijden.
8. De faeme, by den heere van Campen gesteldt met de doot vechtende, die stelle ick, dat sy haer werek doet, uitclinckende in de wereldt, overmidts, terwyllen sy met de doot besich is, soo en wordt haer stemme niet gehoort, en dat strijdt tegen de triumphe.
9. Den vrede, die uit den hemel alderleije segeninge toebrengdt, acordeere ick, alleen dat ick die wadt anders stelle, haer gevende den hoorne van rijcdom stortende, ende die kinderkens, die wadt verwerdtheijdt schynen te causeren, soo ouder aen haere cleederen hangende, die geve ick ander werck, soo festonnen aenhechtende als die cartel houdende, doch dunckt my, onder correctie, dat de cartel niet sonderling van noode en is.
10. Dien leger, over die mueren siende ende aen den wech, en is daer geensins nut, mijns ordeels, offusqueert het werek ende wordt genoech gerepresenteert door de tortijsen, tropheen en banieren en teeckenen; oock en can dat daer niet in als timmerende te hooge boven d'ooge.
11. De arche achter en de gaelerije voor op die twee Corintische collommen, dat begrijp ick in een arche oft poorte triumphael, daer syn Hoocheijdt door rijdt, ende om de cierelijckheijdt neme voor ordre de composita, omdat de triumphe een geheele compositie is, hoewel dat eygentlijck in geen consideratie ofte geen configuratie en maeckt, alleen omdat het schynt meerder cierelyckheijdt by te brengen, acorderendt myns oordeels meer met de triumphe.
12. Soo hebbe ick de festonnen, die beneden door een naeckten Moor gesleijpt werden, boven aen t werek laeten ophangen, omdat de festonnen daertoe behooren ende onder quaelijck te passe comen. De reste zal U. E. goedt oordeel betrouwen ende verhoopen, dat U. E., dat alsoo goedt vindende, oock als de schetsen gesien sijn, suldt gelieven syn goedtduncken te laeten weten. Etc.a
Waermede blyve Wt Antwerpen, 23 April 1651.
5. Brief van Jordaens aan Huygens 08-11-1651(Worp 1911-1917, deel V nr. 5190)2 : Ontfanghen hebbende den aengenaemen van U Ed., by denwelcken ick verstaen, dat het hare Hoocheydt niet en gelieft eenighe andere contrefeytsels van Princen daerin, te weten in t triumphstuck, te hebben dan die van de heer Prince syn Hoocheyt saliger, den vaeder ende den soon, sonder meer, voorwaer hadde ick dat te voren geweten, ick waere voorder geadvanceert,. maer de heer Campen hadde my dat alsoo geordoneert, ende belangende haere Hoocheden, die, dochte my, dat een twyffelachtighe antwoorde gegeven hadde, als niet wel geresolveert synde. Nu, daer en is niet bcsonders aen vercort, dan evenwel waer t niet ondienstich, dat ick van de twee Princen eenich wesen van contrefeytsel hadde, al en waeren t maer naer eenighe copyen van mynheer Honthorst,om redendat ick maer de posture en hadde intestellen ende het stuck sijn volcomen air hadde en de tronien op haeren behoorlycken dach ingesteldt waeren alsoo dan ditto heer Honthorst daer naer de perfecte gelyckenisse daer wel can indrucken,alsoo dit niet alleen simpelyck contrefeytsels moeten sijn maer moet insonderheydt dat vanden jongen Prins op een dobbel licht gemaeckt werden volgens den eysch vande compositien die ick niet wel met schryven en can wt drucken.
Voorder hiermede gaet een crabbelingxken van het compartement, by den heer van Campen geordonneert, daer hy wadt in wilde geschreven hebben. Het en behoorde myns oordeels maer een carmen van twee a drie versen te syn, om de plaetse ende omdat de letter wadt groodt dient te wesen.
Ick en hebbe aen ditto stuck t sedert mynbietsten[laetzten?]aan U Ed. niet veel connen avanceren, overmids een ongeluck my is bejegent geweest, alsoo ick daer af gevallen hebbe door eenen trap, die omsloech, ende myn schene soo gequetst hadde, dat ick daer de geheele maent van Octobre mede gemarsch[eer]t hebbe met overgroote pyne, soodat men bevreest was, dat het vier daerinne soude gecomcn hebben, alsoo dat ick op t been niet steppen en conde; maer is door Gods genaedenuweder genesen, soodat ick nu niet naelaten en salmet Gods genaede het werck te advanceren.het valdt int groodt ongelyck moeyelycker als ick gegist hadde ende het alder moeyelyckxste dat ickt niet encan geheel in mijn huys wtspannen soo dat ickt meer met het concept int hooft dan met het gesicht het moet wtvoeren om sijn moeyelycke groote.
Doch ick hope, met Godt, haere Hoocheydt en de goede heeren vrinden van de const contentement te doen. Den winter en corte vuyle daegen sullen onswadthinders toebrengen, daermede onse intentie wel, soo ick vreese, sal verachtert werden, maer sullen aen geen devoiren mancqueeren. Waermede, Edele Waerde Heer, ick blyve naer groettenisse…
Wt Antwerpen.8 Nov. 1651.
6. Uitleg in het Frans van de iconografie van de triomf van Frederik Hendrik door Jacob Jordaens3
‘Explication du grand tableau triumphal du feu très illustre Prince Frédéricq Henry de Nassau, Prince d’Orange, de louable mémoire pour Madame Son Altesse la Princesse Douairière
1.En premier lieu est le Prince. Son Altesse monté sur un chariot de triumphe tout doré, estant derrière le chariot une statue de bronse à l’antique, signifiant la victoire, estandant l’une de ses mains pour mettre une couronne de laurier sur la teste de Son Altesse; et ayant en l’autre main une autre couronne de réserve pour feu Son Altesse le Prince Guillaume son fils, lequel est monté sur un genêt d’Espagne, et carbettant de gayeté de cœur à l’entour du chariot où son père est monté.
2. Les quattre chevaux blanc qui trainent le chariot dénottent la candeur et intégrité de cœur de c’est excellent héros, lequel postponnant son particulier et intérêts ès repos, s’agit pour se mettre en protecteur et père de la patrie.
3. Mercure, Dieu des prattiques, ruses et subtilitez, qualitez requises à un brave cavalier et général d’armées, meine un des cheveaux.Pallas, Déesse de sagesse et de prudence, en meine l’autre cheval à main droitte.
4. Le caducée de Mercure est entortillée de deux serpents, qui est le vray signe d’astuces et de ruses.
5. Le conducteur ou chatron représenté par adolessant courronné de roses, ayant au bras une corne d’abondance, de grappes de raisins et espies de bled, signifiant que les armées sous l’heureuse conduitte de ce valeureux Prince, a esté, pour le plus de temps en considération de ces ennemis, par la bénédiction du ciel bien peu ou jamais travaillé d’escarsité de vivres ou de mutinations.Le mantau de taffetas bleu dénotte que cette félicité vient du ciel, mais conséquemment de la prividence et bénignité de Dieu.
6. Les lions marchants au devant sont signe d’animosité et de courage, qualitez requises à un général.
7. Les nimphes parsemans des fleurs et des bouquets et les petits cupidons ou enfans, sautant, tenant des armoiries, et chantant des hymnes aussi avecq des cymballes dénottent la gayeté des provinces.
8. D’autre part comme nous avons dénotté que feu Son Altesse le jeune Prince Guillaume, estant accompagné par le Dieu Hymen, le Dieu du mariage, et aussy un adolessant portant un flambeau d’une main, et de l’aute un signe de deux mains jointes courronnées, dénottent le mariage Royal du Prince.
9. En suite sont remontré quelques cavaliers à cheval depart et d’autre du chariot, avec des banières et guidons et deplus un trophée, signifiants un arme propre à c’est affaire.
10. Le commun peuple, estant monté sur le pied d’estail du Prince Guillaume et du Prince Maurice, ayant embrassé leurs statues, s’égayent ets ‘éjouissent, voyant les successeurs de ces deux devanciers ou prédécesseurs leur avoir procuré leur liberté et la paix.
11. La paix descendant du ciel est accompagné avec beaucoup de cupidons ou enfans, ayant pour le plus part quelques outils ou instruments de science tant de mathématique que de la musique et autres profitables. Icelui estant vestu en blanc signifiant qu’il y doit estre pur et sans macule ou immaculé, de cincère intention, sans fallace ni fraude, ayant en chaque main une branche de palme tant pour la succession de jeune Prince que pour jamais.
12. Le cartel que portent les enfans dénotte les carmes en latin que le dernier œuvre du Prince, c’est à sçavoir d’avoir procuré la paix, est plus louable que le premier qui constoit en guerres et émotions.
13. Les enfans attachans à l’arcure des fleurs, des fruict et des festons sont de touttes entiquité signes d’éjouissance, en honorant leurs capitaines entrants en triumphe.
14. Finalement la mort et la femme (fame, renommé) se battent pour à qui mieux; la mort voulant suivre son naturel de destruire la personne du Prince et la louable renommée; la femme (fame) au contraire se défendant, réserve une trompette, pour en blasonner et éterniser par tout l’univers la gloire et louange en l’honneur de ce très illustre héros.
15. Ces deux figures gisants en bas son la haine et la discorde, dont la discorde se connaît par les deux serpants qui s’entremordent et la haine c’est celle qui mange son cœur; lesquels le généreux Prince a toutes surmontées.
Par vostre très humble serviteur, J.Jordaens.’
fig. 9. Jacob Jordaens, olieverfschets met De triomf van Frederik Hendrik, 1651. Olieverf op doek, 116 x 126 cm.
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen © Lukas – Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens.
3.1.2. tekeningen, olieverfschetsen
1. olieverfschets op doek, 116 x 126 cm
Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, inv. nr. 799
gesigneerd: J.Jor (midden onder) (fig. 9)
2. olieverfschets op doek, 120 x 117 cm
Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, inv.no. 120 (fig. 10)
fig. 10. Jacob Jordaens, olieverfschets met De triomf van Frederik Hendrik, 1651. Olieverf op doek, 120 x 117 cm.
© Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel / foto: J. Geleyns / Ro scan.
3. olieverfschets op doek, 119 x 117,5 cm
Warschau, Muzeum Narodowe, inv. nr.M. Ob.57 (fig. 11)
fig. 11. Jacob Jordaens, olieverfschets met De triomf van Frederik Hendrik, 1651, olieverf op doek, 119,5 x 117,5 cm.
Warschau, Muzeum Narodowe w Warszawie.
4. Commentaar (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)4
De triomf van Frederik Hendrikis het grootste schilderij in de Oranjezaal en zeer indrukwekkend. Max Rooses weet in zijn bespreking van het doek wel enkele compositorische schoonheidsfoutjes te vinden,vooral in de achtergrond, maar is desondanks ronduit lovend en beschouwt het als het meest geslaagde stuk in de zaal. Zijn lofprijzing mag hier niet ontbreken: ‘Jordaens overheerscht allen en alles; wanneer gij de zaal binnentreedt is het alsof uit zijn reusachtige schilderij de zon voor u opgaat en u al de heerlijkheden voortoovert, die in eene wereld schooner en kleuriger dan de onze, ter verlustiging van ’s menschen oog, geschapen werden; wanneer de deur achter u is toegegaan, blijft dit visioen u bij uw leven lang.5
- lees verder op de volgende pagina -
Volgens Worp is de brief ongedateerd, volgens de digitale uitgave van de correspondentie van Huygens is de datering 19 maart 1650.
Nieuwe transcriptie van de facsimile uit 1885, Thibaudeau 1885.
Rooses 1906, pp. 257-258.
Deze catalogustekst komt grotendeels overeen met Speleers en Van Eikema Hommes 2012.
Rooses 1905.