Document acties
Cat.nrs. 37 a-d
Christiaen van Couwenbergh
(Delft 1604 – 1667 Keulen)
Herauten met zegetekenen, medaillons en cartouches met afbeeldingen van de overwinningen van Frederik Hendrik 1648-1651
cat. nr. 37a
Heraut met zegeteken, medaillon en cartouche met afbeeldingen van de overwinningen van Frederik Hendrik bij Hulst (1645) en Sas van Gent (1644)1648
Doek 697,5 x 104 cm (pilastervak noordwest)
Van Gelder 1948/1949, nr. 10; Peter-Raupp1980, nr. 35d; Loonstra 1985,nr. –; RGD 2001, nr. H3; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XXXVIIa
cat. nr. 37b
Heraut met zegeteken, medaillon en cartouche met afbeeldingen van de overwinning van Frederik Hendrik bij Den Bosch (1629) en Grol (1627) 1651
Doek 697,5 x 104 cm (pilastervak noordoost)
Van Gelder 1948/1949, nr. 31; Peter-Raupp 1980, nr. 35a; Loonstra 1985, nr. –; RGD 2001, nr. H4; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XXXVIIb
cat. nr. 37c
Heraut met zegeteken, medaillon en cartouche met afbeeldingen van de overwinning van Frederik Hendrik bij Maastricht (1632) en Rheinberg (1633) 1649
Doek 697,5 x 104 cm (pilastervak zuidoost)
Van Gelder 1948/1949, nr. 25; Peter-Raupp 1980, nr. 35b; Loonstra 1985, nr. –; RGD 2001, nr. H1; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XXXVIIc
cat. nr. 37d
Heraut met zegeteken, medaillon en cartouche met afbeeldingen van de overwinning van Frederik Hendrik bij Breda (1637) en Gennep (1641) 1651
Doek 697,5 x 104 cm (pilastervak zuidwest)
Van Gelder 1948/1949, nr. 20; Peter-Raupp 1980, nr. 35c; Loonstra 1985, nr. –; RGD 2001, nr. H2; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XXXVIId
1. Beschrijving
Geflankeerd door schijnpilasters staat in elk van de vier schuine binnenhoeken tussen de kruisarmen van de Oranjezaal een baardige heraut, getooid in een met heraldische motieven versierde wapenrok en een gevederde baret op het hoofd. Een lange, onbeschreven banderol krult over de schouder tot op de grond. Op een cordonlijst achter het hoofd staat een met klimopranken omwonden, gestileerde boomstronk met daarboven symmetrisch gerangschikt allerlei krijgstrofeeën. Onderaan deze krijgstrofeeën hangt een rechthoekige goudkleurige cartouche met een stadsgezicht en daarboven een schildvormig goudkleurig medaillon met een ruiter: Frederik Hendrik te paard. De opschriften in het cartouche en het medaillon verwijzen naar verschillende militaire successen van Frederik Hendrik: in cat. nr. 37a bij Hulst 1645 en Sas van Gent 1644; in cat nr. 37b bij Den Bosch 1629 en Grol 1627; in cat. nr.37c bij Maastricht 1632 en Rheinberg 1633; in cat. nr. 37d bij Breda 1637 en Gennep 1641. De richting van het licht in de vier schilderijen hangt samen met de positie ten opzichte van de ramen in de zuidwand. De herauten in het pilastervak noordwest (cat. nr. 37a) en zuidwest (cat. nr. 37d) worden van links belicht; in het pilastervak noordoost (cat. nr. 37b) en zuidoost (cat. nr. 37c) van rechts. Het licht valt schuin van boven.
2. Observaties en technische informatie
2.1. drager en grondering
2.1.1. drager
cat. nr. 37a
Doek. Doekmaat: ca. 713 x 113 cm; een volledige baan met aan beide zijkanten zelfkanten.
Weefseldichtheid: 15,3 (14,5-16) verticale draden/cm en 13,25 (12-14) horizontale draden/cm.
cat. nr. 37b
Doek. Doekmaat: ca. 718,5 x 113 cm; rechts zelfkant; links is de rand van het doek omgevouwen; waarschijnlijk zit hier wel een zelfkant, er zijn namelijk geen sporen van een zoompje te zien, zoals bij een afgesneden doekrand te verwachten is; waarschijnlijk is hier, net als bij de andere drie doeken met herauten een hele baan doek gebruikt.
Weefseldichtheid: 14,3 (14-15) verticale draden/cm en 11,65 (10,5-12,5) horizontale draden/cm.
cat. nr. 37c
Doek. Doekmaat: ca. 721,5 x 107 cm; een volledige baan doek met aan beide zijkanten zelfkant.
Weefseldichtheid: 14 (13-14,5) verticale draden/cm en 11,55 (11 –13) horizontale draden/cm.
cat. nr. 37d
Doek. Doekmaat: ca. 721 x 112 cm; een volledige baan doiemet aan beide zijkanten zelfkant.
Weefseldichtheid: 14,95 (14-16) verticale draden/cm en 12,55 (11,5-13,5) horizontale draden/cm.
2.1.2. grondering
Eén gronderingslaag met loodwit en omber (44/5; 46/5); in cat. nr. 37b lijkt de grondering ook wat zwart te bevatten (45/8).
2.1.3. spanraam
oorspronkelijke, grenenhouten spanramen
formaat: ca. 697 x 105 cm
2.1.4. opspanning van het doek
Bij alle vier de doeken vertonen de linker -en de rechterrand de gebruikelijke sporen van de opspanning met touwtjes van de grondeerder, van het positioneren van het doek op het uiteindelijke raam en de huidige opspanning met touwtjes. Evenals bij het grote doek van Jordaens (cat. nr. 32) is de afstand tussen de gronderingsgaatjes 8-9 cm, en niet zoals bij de meeste doeken 6-7 cm. Aan de onder- en de bovenkant loopt de grondering door tot aan de rand van het doek, dat is omgeslagen tot op de achterkant van het spanraam. Er zijn hier geen sporen van de opspanning van de grondeerder of de schilder. Wel zijn op regelmatige afstand afdrukken van een tang te zien, die samen lijken te hangen met het positioneren van het doek op het uiteindelijke raam. Het aantal kettingdraden per centimeter van cat. nrs. 37a en 37d en van cat. nrs. 37b en 37c komt enigszins overeen, zodat het denkbaar is dat het doek van cat. nrs. 37a en 37d uit dezelfde rol linnen komt, evenals die van cat. nrs. 37b en 37c. Als dat het geval is, zou de plamuurder François Oliviers twee grotere banen doek kunnen hebben gegrondeerd en deze vervolgens in twee stukken hebben opgedeeld.
2.2. verflaag (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
2.2.1. ondertekening en onderschildering
Bij de herauten schemeren hier en daar grove lijnen van een schets in roodbruine verf door, zoals de lijnen in de banderol die de contour van de kuit van de heraut aanduiden in cat. nr. 37d. Hoewel de herauten heel losjes zijn geschilderd en de grondering op veel plaatsen zichtbaar is gelaten, is de schets niet langs alle contouren waargenomen. Dit doet vermoeden dat de compositie slechts in zeer grote lijnen was aangegeven.
Op de omslag van het doek aan de zijkant van het raam van cat. nr. 37c zijn op de grondering dunne getekende lijntjes waargenomen. Deze bevinden zich op 95 cm van de onderkant en 200 cm van de bovenkant van het schilderij. SEM-EDX-analyse op een verfdwarsdoorsnede toonde aan dat het materiaal koolstofhoudend is maar ook andere stoffen bevat, waaronder silicaten (46/5, spotanalysis: C , O, Si, Pb, Ca, Al, (Fe), gebied: C, Pb, Si, Al, O, Ca, K, (Fe)). Daarom lijkt het tekenmateriaal zwart krijt te zijn. Het is niet duidelijk in welke fase en door wie de lijntjes zijn aangebracht. Ze zouden gemaakt kunnen zijn toen de doeken op maat werden gesneden of hebben gediend als hulpmiddel bij het opzetten van de compositie. In cat. nr. 37b is boven de letters EXPVGN in het medaillon een getekende lijn te zien. Waarschijnlijk gebruikte de schilder dergelijke hulplijnen ook bij de andere woorden om te zorgen dat ze recht kwamen te staan en de letters even groot zouden worden.
In de krijgstrofeeën is hier en daar een dunne verflaag zichtbaar die als onderschildering kan zijn aangebracht. Zo is in cat. nr. 37d in het geschilderd metaal van de cartouche en het schild erachter een bruin glacis aangetroffen. Als onderschildering voor metaal werd ook een rood glacis gebruikt, bijvoorbeeld in de helm helemaal bovenin dezelfde voorstelling. Ook in de rode pijlenkoker bovenin dit schilderij is begonnen met een rood glacis. Uit een dwarsdoorsnede blijkt dat deze verf niet aanwezig is onder de lichtere delen en dus waarschijnlijk alleen is gebruikt in de schaduwpartijen (43/6). Ook de schaduw van de rode draperie onder het harnas in cat. nr. 37c werd onderschilderd met een rood glacis (44/26 = fig. 1). Niet alle partijen werden onderschilderd; de voet van de boomstronk bestaat uit een enkele verflaag direct op de grondering (44/4).
fig. 1a
fig. 1b
fig. 1. Dwarsdoorsnede uit de gedegradeerde bruine verf op de rode draperie onder het harnas van cat. nr. 37c (44/26) in normaal licht (1a) en UV-licht (1b).
In de verf zijn grote loodzepen herkenbaar waaromheen rode deeltjes loodmenie zitten. Het grootste loodzeepaggregaat meet 60-100 micron. Het is opmerkelijk dat de loodzeepaggregaten in drie lagen tegelijk zitten. In laag 4 liggen deeltjes organisch rood bovenop de klomp loodzeep, vermoedelijk zijn deze door de groeiende loodzeepmassa uit de onderliggende laag omhoog geduwd.
4. bruine bindmiddelrijke verf: gedegradeerd organisch rood of geel pigment op krijt substraat, loodmenie, zwart, loodzepen met loodmenie deeltjes rondom (25-40 µm).
3. rood kleed: organisch rood (cochenille) op aluminium substraat (fluoresceert in UV-licht), vermiljoen, zwart, bruin, loodzepen (30-50 µm).
2. rood kleed: organisch rood (fluoresceert in UV-licht) en wat bruine, zwarte en opaak rode deeltjes (vermiljoen), loodzepen (30-45 µm).
1. grondering: loodwit en omber
In de wapenrokken van de herauten werden op overeenkomstige wijze eerst glacerend verven in donkere kleuren aangebracht. De rode wapenrokken zijn op veel plaatsen gemodelleerd met een rood glacis; onder de gele franje ligt een zeer dunne lichtbruine verflaag waardoorheen de grondering goed zichtbaar is (fig. 2) en in de blauwe delen van de wapenrok is een blauw glacis gebruikt. Voor de decoraties op de wapenrokken zijn in deze dunne verflagen meestal geen uitsparingen gemaakt. Een enkel detail, zoals de rode achtergrond van het kleine witte kruisje op de buik van de heraut in cat. nr. 37d, is wel aangeduid. De donkere glacis is zichtbaar gelaten in de schaduwpartijen, terwijl de lichte partijen deels over en deels naast de glacis werden geschilderd (44/5). Daarom is een onderscheid tussen onderschildering en opmaak hier eigenlijk niet goed te maken, hoewel er wel sprake is van twee opeenvolgende fasen.
fig. 2. Detail van de franjes onderaan de kleding van de heraut in cat. nr. 37d.
Door de franjes heen is de grondering zichtbaar. In de rode delen van de kleding zijn eerst de schaduwen geschilderd in een donkerrode glacis en vervolgens de hooglichten in een helderrode verf.
In de huid van de herauten lijkt de verf direct op de grondering te zijn aangebracht zonder onderschildering (43/4). Hetzelfde geldt voor de blauw-wit gestreepte beenling (44: 2001/36) en de banderol (43: 2001/74, 44: 2001/76, 46: 2001/22). Toch lijkt in cat. nr. 37b op de rand van handen en banderol hier en daar een dunne okerkleurige onderliggende verf zichtbaar, vooral bij de beschaduwde hand. Het is dus niet uit te sluiten dat de schilder ook hier in twee fasen heeft gewerkt.
2.2.2. opmaak
In een groot deel van de achtergrond is de grondering zichtbaar gelaten (45/8). Direct hierop is een schaduw van de boomstronk met krijgstrofeeën en van de heraut geschilderd met donkergrijze verf; in cat. nrs. 37b en 37c links en in cat. nrs. 37a en 37d rechts in de voorstelling. In het bovenste deel tot aan de cordonlijst loopt deze donkergrijze verf door tot aan de rand van het doek, dat is omgeslagen tot op de achterkant van het spanraam. Dit deel van de voorstelling boven de cordonlijst is dus geschilderd toen het doek op een groter spanraam dan het huidige was opgespannen. De donkergrijze verf van de schaduw is aangetroffen op de resten van de touwtjes die door de grondeerder bij het opspannen van het doek moeten zijn aangebracht, maar niet achter deze touwtjes. Deze touwtjes waren dus tijdens het schilderen op spanning, hetgeen erop wijst dat de schilder in deze fase gebruik maakte van dezelfde opspanning als de grondeerder. Hoogstwaarschijnlijk werd dit deel van de voorstelling in het atelier van Van Couwenbergh uitgevoerd. Vanaf de cordonlijst naar beneden loopt de donkergrijze verf niet tot aan de doekrand, maar evenals de cordonlijst zelf tot aan de pilaster die de voorstelling afdekt. Dit is goed te zien in de onderhoeken bij de basementen van de pilasters. Het basement van de pilaster tekent zich bovendien af in de banderol.
Deze banderol moet gelijktijdig met de heraut geschilderd zijn, want bij cat. nr. 37c is er roze verf van zijn handen in de natte, witte verf van de banderol terechtgekomen. Hieruit kan worden afgeleid dat banderol en heraut gelijktijdig geschilderd werden toen de vier schilderijen op hun uiteindelijke raam waren opgespannen en al in de Oranjezaal op hun definitieve plaats stonden. Dat wordt nog eens bevestigd doordat in alle vier de schilderijen één van de voeten van de heraut met bijbehorende schaduw gedeeltelijk op de houten plintlijst onder het doek is geschilderd (fig. 3). Dat de schilder zo ver mogelijk doorschilderde tot aan de pilaster toe, blijkt uit het feit dat de verf hier en daar een baard vertoont. De schilder zal dan ook wat verf op de pilasters hebben achtergelaten. Bij de cordonlijsten eindigen de toetsen soms iets voor de pilaster.
De herauten zijn geschilderd over de voet van de boomstronk, die al in het atelier voltooid was. In cat. nr. 37b zijn zelfs de klimopbladeren met het blote oog (en met IRR) te zien onder de verf van het voorhoofd, de baret en de pluimen. Om dit doorschemeren te voorkomen werd in cat. nr. 37d een deel van de boomstronk met witte verf weggeschilderd, voordat de haren van de heraut werden geschilderd (43/3). Onder de witte pluimen is deze witte verf niet aanwezig en schemeren de boomstronk en klimop sterk door. Ook de cordonlijsten en de lijsten daaronder, die net als de herauten zelf in de zaal waren geschilderd, lopen een stuk onder de herauten en de banderollen door. De schilder spaarde de herauten met opzet krap uit, omdat hun precieze vorm nog niet bekend was of in ieder geval niet in de eerste opzet was aangegeven. In cat. nr. 37b moet de juiste vorm van de heraut tijdens het schilderen van de cordonlijst achter de heraut duidelijk zijn geworden, aangezien rechts van de heraut geen uitsparing voor de witte veer werd gemaakt in de donkere banen in de onderste helft van de cordonlijst, maar wel in de later geschilderde lichtgrijze verf van het bovenste deel van de cordonlijst en de gele decoraties.
Van Couwenbergh werkte in de Oranjezaal zeer snel. Hij gebruikte zachte schaduwen met daarin krachtige reflecties, zoals bij de handen, mouwen en gezichten van de herauten. Binnen de figuren varieert de mate van uitwerking. De beschaduwde partijen zijn heel losjes met vloeibare verf uitgevoerd en zijn vaak wat streperig door het dun uitborstelen van de verf. Ze zijn meestal schetsmatig gelaten waarbij vormen nauwelijks zijn aangeduid. De helderste kleur zit steeds in de belichte zones; naar de schaduwen toe verliezen de kleuren hun intensiteit. Stofuitdrukkingseffecten zijn voorbehouden aan de passages die zich in het licht bevinden. Deze passages zijn geschilderd met dikkere, soms wat stugge, verf waarin de kwaststreek regelmatig zichtbaar is gebleven. Dit verschil in uitwerking kan goed worden geïllustreerd aan de handen. De beschaduwde hand is vlak, en nauwelijks gemodelleerd; de belichte hand is daarentegen ver uitgewerkt, gemodelleerd met licht en schaduw en details als aderen zijn aangegeven. Eenzelfde differentiatie is ook te vinden in de gezichten, waarin het oog in de schaduw veel schetsmatiger is aangeduid dan die in het licht.
De huid van de herauten bestaat uit bruine transparante verf in de schaduwen en een dekkende, vooral roze verf in de belichte partijen. De lichte verf is doorgaans dun vloeibaar, en soms dikker in de roze en witte toetsen. De huid is in één keer, zonder onderschildering, in verschillende tinten nat-in-nat geschilderd (43/4). Zo werden in het belichte deel van het gezicht eerst verschillende roze huidtinten in elkaar verdreven, waarover vervolgens korte zalmroze en witte toetsen nat-in-nat naast elkaar geplaatst werden voor de hooglichten en bruine lijntjes voor rimpels en neusgaten. In de beschaduwde huid gebruikte de schilder losse, donkerbruine en roodbruine toetsen die de reflecties verbeelden, zoals onder de kin in cat. nr. 37b.
Ook de wapenrokken van de herauten zijn in de schaduw dun geschilderd en in het belichte deel dekkend uitgewerkt. Vooral het rood en blauw is hier dekkend gebruikt, de gele verf in de belichte delen is dunner, maar gehoogd met dikkere toetsen. In de schaduwen van de rode delen liet de schilder een rood glacis zichtbaar dat als eerste was aangebracht; in de lichte delen zette hij helderrode toetsen van vermiljoen met rode lak en silicaten (44/5 = fig. 2). Vervolgens werden hier en daar de schaduwen extra aangezet met glacis. Voor de blauwe verf van de wapenrokken is azuriet in een vernis gebruikt (diterpeen hars, met sporen van olie), een ongebruikelijke samenstelling, die sterke verdonkering van de blauwe partij tot gevolg heeft gehad en de verf gevoelig maakt voor oplosmiddelen (43A7). In de voering van de wapenrok ligt dit azuriet in één laag op de grondering en bevat het geen loodwit, maar wel cupriet (dat wordt gevonden bij azuriet) en in de verschillende wapenrokken een aantal andere pigmenten waaronder aardpigmenten, zwart, wat transparant materiaal en mogelijk indigo (43: 2001/73, 44: 2001/75, 45: 2001/68, 46: 2001/72). De blauwe verf in de wapenrok helemaal bovenin cat. nr. 37d is ook donker van toon, maar dit is zo bedoeld. Hier werd gekozen voor het gebruik van het donkerblauwe pigment indigo, dat zoals gebruikelijk met drogende olie is gebonden (43A1). Pas na het blauw en het rood zijn de gele delen geschilderd, waaronder de franjes (fig. 2). Over het algemeen werden voor de decoraties op de wapenrok geen uitsparingen gemaakt in de onderliggende lagen (44/5). Linksonder in de wapenrok op cat. nr. 37d werd eerst de gele decoratie geschilderd en vervolgens het rode vlak eromheen gezet.
De gele verftoetsen in de wapenrokken zijn geschilderd met orpiment (zie verder 2.2.4 verouderingsverschijnselen). In het gele impasto op de laars in cat. nr. 37d (fig. 3), is het orpiment gecombineerd met loodtingeel (43: 2001/29). Voor het geel van de banderol is geen orpiment gebruikt, maar gele oker met transparante deeltjes (waarschijnlijk silicaten) en loodwit, al dan niet met bruine en rode aardpigmenten, zwart en azuriet (43: 2001/74, 44: 2001/76, 46: 2001/22).
In de nauwsluitende beenlingen is eerst de verf voor de witte strepen over het hele been aangebracht; de gekleurde strepen zijn daar vervolgens overheen geschilderd. Voor de gele strepen gebruikte Van Couwenbergh ongemengde gele oker (45: 2001/69), voor de blauwe strepen azuriet (met cupriet) (44: 2001/36). De wijder vallende witte beenling in cat. nr. 37a is gemodelleerd in crème en bruine verf en vervolgens voorzien van witte hoogsels en diepe schaduwen in bruin. Deze toetsen lopen door onder de donkergele kousenband die de beenling onder de knie inbindt. Aan de richting van de plooien is te zien dat de schilder vanaf het begin van plan was geweest de beenling in te binden, maar bewust koos voor deze opbouw zonder gebruik te maken van een uitsparing. De overweging hiervoor lijkt te zijn geweest dat Van Couwenbergh op deze manier snel kon werken en bovendien nog eenvoudig veranderingen kon doorvoeren, omdat niets in de onderlagen vastlag.
fig. 3. Voet van de heraut van cat. nr. 37d.
Trompe-l'oeil van de voet van de heraut. De tenen en de schaduw van de voet zijn op de plintlijst onder het doek met de heraut geschilderd.
Ook elders is duidelijk dat de schilder vlot doorwerkte. Zo werden aangrenzende partijen soms nat naast elkaar geschilderd, met versmeren van de verven aan de randen als gevolg. In de herauten is bijvoorbeeld door het gelijktijdig schilderen van handen en banderol roze verf van de handen in de witte verf van de banderol gekomen. Op dezelfde manier is wat blauw in de witte verf gekomen bij de witte manchet in cat. nr. 37d. Ook in de partijen die in het atelier zijn geschilderd zijn soms twee natte aangrenzende verven in elkaar gelopen. Dit zien we bijvoorbeeld in cat. nr. 37d in de helm bovenaan, waar het zwart van de helm en grijs van de haren in elkaar lopen. In het schild achter de pijl en boog in hetzelfde werk loopt een wit hoogsel in een zwarte verf.
fig. 4. Detail van Frederik Hendrik te paard op het medaillon in cat. nr. 37d.
In het ruiterportretje van Frederik Hendrik plaatste Van Couwenbergh een loodtingele verftoets in de lengte van de arm. Terwijl deze nog nat was, trok hij dwars daarop lijnen bruine verf waarbij hij de natte gele verf meesleepte en krassen in de gele lijn maakte. De rode toetsen zijn heel korrelig, mogelijk als gevolg van de vorming van loodzepen.
Van Couwenbergh maakte creatief gebruik van de mogelijkheden met het werken in natte verf (fig. 4), door erin te krassen om haren of veren te realiseren. In de witte haren op de helm bovenin cat. nr. 37d vormt de door het krassen zichtbaar geworden grondering donkere lijnen in de witte verf, maar juist lichte in de grijze (fig. 5). Ook in de veren op de baret van de herauten heeft de schilder krassen gezet. Rechts van de heraut in cat. nr. 37d zijn haren verbeeld middels krassen in de okerkleurige verf. In de gele pijlenkoker op ditzelfde schilderij heeft de schilder met krassen in de natte lichtbruine verf aangeduid waar de gele hoogsels geschilderd moesten worden. Hij heeft zelfs daarna op een enkele plaats weer een kras in het gele hoogsel gezet, om een dunne bruine lijn te vormen. Ook in het harnas in cat. nr. 37c heeft de schilder effectief in de verse penseelstreken gekrast.
fig. 5. Detail van de haren links van de helm bovenin cat. nr. 37d.
Met krassen in de natte verf heeft de schilder haren verbeeld. Tussen de witte verf en het zwart van de helm liet de schilder een strookje grondering zichtbaar. Dit kan bedoeld zijn als schaduwrandje, maar het is ook mogelijk dat hij hiermee wilde voorkomen twee natte verven in elkaar te smeren.
De doeken werden niet helemaal nat-in-nat geschilderd. Sommige verschijnselen bewijzen dat de verf droog was toen de schilder erop verder werkte. De verf van de strijdhamer in cat. nr. 37d bijvoorbeeld schampt over de verf van de blauwe wapenrok op een manier die alleen mogelijk is op een gedroogde ondergrond. Bovendien parelen op verschillende plaatsen de loodtingele hoogsels op de onderliggende laag, bijvoorbeeld in de rode pijlenkoker (fig. 6) en in het schild achter de pijl en boog. Dit geeft aan dat ook hier de ondergrond droog moet zijn geweest. Ook de uithaallaag, die in een dwarsdoorsnede werd aangetroffen tussen de verf van de boomstronk en de klimopbladeren - beide in het atelier geschilderd - suggereert dat de bladeren pas werden geschilderd nadat de boomstronk gedroogd was. Een dergelijke bindmiddellaag wordt namelijk aangebracht op een gedroogde onderlaag om het aanbrengen van een nieuwe verflaag te vergemakkelijken. Overigens schilderde Van Couwenbergh deze groene bladeren met een mengsel uit gele en blauwe of blauw-groene pigmenten. Hier koos hij niet voor het natuurlijke azuriet, maar voor een synthetisch kopercarbonaat dat verditer wordt genoemd (43/5, 45/9). De schilder liet het schilderij klaarblijkelijk wel drogen tijdens het werk, maar koos er soms voor een partij snel af te ronden.
fig. 6. Detail van cat. nr. 37d van de rode pijlenkoker.
De witte vlekken op het oppervlak zijn loodzepen, ontstaan uit loodmenie. De gele hoogsels parelen op de ondergond.
Er is in de vier schilderijen duidelijk meer tijd genomen voor het bovenste deel dan voor de heraut. Dat is veel dekkender en netter geschilderd en de vormen overlappen elkaar minder. Over het algemeen werkte de schilder van achteren naar voren. De boomstronk en de bladeren zijn heel schetsmatig gelaten, maar de krijgstrofeeën zijn gedetailleerd uitgewerkt. Net als in het deel dat hij in de Oranjezaal schilderde, bouwde Van Couwenbergh de krijgstrofeeën veelal op van donkere dunne lagen naar lichte dekkende lagen, die vervolgens nog gehoogd werden. Het bovenste harnas in cat. nr. 37a is eerst gemodelleerd door transparante zwarte verf aan de schaduwzijde aan te brengen en dekkende grijze waar het licht valt. Hierover is met grijze, witte en zwarte verf het patroon aangebracht. Op de dijbeenstukken van het harnas zijn de nagels gesuggereerd door alleen een lijntje voor de schaduw en een hoogseltje te plaatsen.
In de rode pijlenkoker van cat. nr. 37d ligt naast het organisch rood glacis van cochenille (43A4), dat zichtbaar is in de schaduwen, in de lichte delen een dekkende helderrode verflaag uit vermiljoen gemengd met rood organisch pigment (43/6, fig. 6). Hierop is met oranjebruin de decoratie getekend. Vervolgens zijn oranjerode toetsen geplaatst, waarvan sommige veel loodzepen bevatten door het gebruik van loodmenie. Tenslotte zijn de decoraties afgemaakt met toetsen loodtingeel. Omdat de als eerste aangebrachte rode glacis de blauwe franjes van het schild ervoor overlapt is het, net als in de herauten, de vraag of er wel sprake is geweest van een doodverffase waarbij het hele werk een eerste verflaag heeft gekregen. Ook in de rode draperie onder het harnas in cat nr. 37c liggen de lichte en donkere partijen naast elkaar (44/26 = fig. 1; fig. 7). Het rode glacis in de schaduwen, alsook dat van de rozige pluimen op de helm boven het ronde medaillon, bevat wederom de kleurstof cochenille (44A23, 44A27). Overigens werd in de rode glacis op de roze booghoes in cat nr. 37c cochenille met een spoor van meekrap geïdentificeerd (43A3). Het kuras met schubben in ditzelfde schilderij werd opgebouwd vanuit een middentoon; op een bruinrode ondergrond werden schubben geschilderd met aardtinten, rood glacis voor de schaduwen en loodtingeel voor de hoogsels. Echter het grote hooglicht van loodtingeel kreeg een okergele ondergrond in plaats van een bruinrode. Al met al blijkt uit de opbouw van de verschillende partijen rond de boomstronk dat Van Couwenbergh zeer systematisch en efficiënt te werk ging.
fig. 7. Detail van de verf langs de contour van de boomstronk in cat. nr. 37d.
Hier is kwartszand bij de verf gemengd. Door de korrelige structuur bleven bij vernisafname wattendeeltjes aan het oppervlak hangen.
De schilder heeft nauwelijks gebruikgemaakt van contourlijnen. In cat. nr. 37a zijn bij de linkermouw van de heraut donkere lijnen gebruikt waar de mouw raakt aan het gelijk gekleurde papier om de vormen goed los te doen komen. Bij de andere mouw waren dergelijke lijnen niet nodig omdat de vormen al voldoende van elkaar loskomen door de tegengestelde penseelvoering en een klein kleurverschil. Langs de randen van de banderollen zijn witte lijnen getrokken, die echter de lichtreflectie op de zijkant van de rollen lijken aan te duiden. De donkere lijnen langs de voorste knie en onder de duim van de heraut in cat. nr. 37d moeten vooral als schaduw gezien worden.
Langs de contour van de boomstronken achter de hoofden van de herauten zitten kleine bolletjes in de verf die zijn geïdentificeerd als kwartszand (43/1, 43/2, 44A2) (fig. 7 en 8), een doelbewuste toevoeging die heeft geresulteerd in een korrelige structuur langs de contour van de boomstronk van de voet tot aan de cartouche.
fig. 8. Detail van de voet van de boomstronk in cat. nr. 37c en de veren op de baret van de heraut in strijklicht, tijdens restauratie.
Door toevoeging van zand aan de verf staan de randen van de boomstronk op. De boomstronk loopt door onder de veren.
2.2.3. veranderingen tijdens het ontstaansproces
In geen van de herauten zijn grote veranderingen doorgevoerd, slechts hier en daar is een vorm iets verschoven, versmald, verbreed of van kleur veranderd. Een voorbeeld van een kleurverandering is te vinden in cat. nr. 37d. De blauwgele kwast vlak boven de heraut lijkt eerst rood te zijn geweest, gezien het niet-functionele rode glacis dat hieronder ligt. In hetzelfde schilderij is ook een verandering van een vorm te zien. Onder de banderol naast de handen van de heraut en onder zijn haren ligt witte verf (43/3) die lijkt te zijn gebruikt om een eerder geschilderde vorm af te dekken alvorens verder te schilderen. Bij de haren is hiermee de voet van de boomstronk weggeschilderd, omdat hierin een te krappe uitsparing voor de heraut was gemaakt (43/3).
In de wapens vonden veel kleine verschuivingen plaats. Zo is in cat. nr. 37b met het blote oog zichtbaar dat de heften van het zwaard en van het sabel zijn verkleind en in cat. nr. 37c zijn hier en daar gewijzigde onderdelen van wapens weggeschilderd met beige of grijze verf, zoals bij het zwaard rechts langs de rand achter het medaillon met Frederik Hendrik.
Ook rond de herauten zijn verschuivingen te vinden. In cat. nr. 37c is de banderol linksonder iets verder naar buiten gezet en in cat. nr. 37b is de banderol over de kraag van de heraut geschilderd. Bovendien zijn in cat. nr. 37a allerhande kleine veranderingen doorgevoerd onderaan de wapenrok van de heraut en bij zijn been.
2.2.4. verouderingsverschijnselen
In alle vier de herauten schemeren door de verf van de banderol onderliggende verflagen van de kleding van de heraut en de architectonische onderdelen. Waarschijnlijk zijn deze verflagen meer zichtbaar geworden doordat de loodwithoudende verf van de banderol bij veroudering meer transparant is geworden als gevolg van verzeping. Ook in verflagen met loodtingeel is verzeping opgetreden (43/5). Het gevolg van deze afname van het dekvermogen van de verf is een verstoring van het trompe l’oeil-effect.
Voor het geel in de kleding van de herauten heeft Van Couwenbergh gebruikgemaakt van orpiment (44/5, 43: 2001/29). De hoogsels en verfstreken met orpiment hebben een vreemde vorm: de randen van de toetsen staan wat op maar het midden van de toets ligt lager: alsof de toets tijdens het drogen is ingezakt (fig. 9). Het fenomeen lijkt te zijn veroorzaakt door een gebrek aan droogmiddelen in de verf. Op sommige plaatsen is de verf bovendien wat verpoetst.
fig 9. Detail van hoogsels met orpiment in de linkerlaars van de heraut in cat. nr. 37b.
De randen van de toetsen waren al gedroogd toen de rest van de hoogsels inzakte, waardoor rondom de toetsen nu een randje staat.
Een andere veroorzaker van verouderingsverschijnselen is het rode pigment loodmenie. Dit is een instabiel pigment dat in reactie met het oliebindmiddel bolvormige loodzepen kan vormen. In de bovenste punt van de rode pijlenkoker van cat. nr. 37d zijn dergelijke witte bolletjes zichtbaar in de oranjerode verf die als losse toetsen op een meer donkerrode verf zijn gezet (fig. 6). De oranjerode verf bestaat hoofdzakelijk uit loodmenie (43/6). De dieprode verflaag eronder bevat vermiljoen, hetgeen verklaart waarom hier geen loodzepen zijn gevormd. Loodzepen zijn mogelijk ook aanwezig in andere rode partijen van dit schilderij, want ook de rode toetsen op de gele zones in het blauwe deel van de jas van de heraut en de rode veren die over het schild hangen zien er grofkorrelig uit. Daarnaast is in dit schilderij ook een uit loodmenie ontstane grote loodzeep aangetroffen in de verf van de boomstronk (43/3). Bovendien zijn soortgelijke grofkorrelige rode toetsen te vinden in de goudkleurige borden met steden in alle vier de schilderijen (fig. 4). In cat. nr. 37c zijn loodzepen gevormd in de bruinige verf waarmee decoraties zijn geschilderd op de rode draperie onder het harnas (fig. 10). Deze bindmiddelrijke verf bestaat uit een bruine matrix met zwarte en oranje-rode pigmenten. De loodzepen zijn in de verfdwarsdoorsnede herkenbaar als grove semitransparante witte deeltjes waaromheen oranje pigmenten zitten, waarschijnlijk restanten van het loodmenie waaruit de loodzeep is gevormd (44/26 = fig. 1).
fig. 10. Detail van de rode draperie onder het harnas in cat. nr. 37c, na vernisafname.
De donkere verf in de geschilderde decoratie heeft een matte, wittige verschijning, die zo niet bedoeld lijkt te zijn.
De lichtgevoelige organisch rode glacis ziet er nog goed uit, maar de klodder ongeïdentificeerde rode lak in het neusgat van de heraut in cat. nr. 37d is sterk gecraqueleerd in grote schollen. De enige plaats waar sprake lijkt van een ontkleuring van het glacis is in het roze textiel in het harnas van cat. nr. 37b. Hoewel verfdwarsdoorsnede 45/4 uit de rechter rozerode mouw bevestigt dat lichtgevoelige organisch rode pigmenten zijn gebruikt in combinatie met loodwit en een klein beetje zwart, kan een ontkleuring in de doorsnede van de dunne verflaag (15-25 micron) niet worden waargenomen.
In het kuras met schubben in cat. nr. 37d is de crème verf van de ceintuur gerimpeld waar hij over een (hoogstwaarschijnlijk loodtingeel) hoogsel ligt; het hoogsel was waarschijnlijk nog niet droog toen het werd afgedekt.
De donkerblauwe azurietverf aan de binnenzijde van de wapenrok van de heraut in cat. nr. 37c is sleets. De verf moet zijn verpoetst bij een vernisafname. Dit kan al met een relatief mild oplosmiddel zijn gebeurd aangezien bij cat. nr. 37d vernis als bindmiddel voor een soortgelijke blauwe verf is aangetoond (43A7).
In cat. nr. 37c is vooral in de bovenste 1-2 meter de verf en grondering sterk gecraqueleerd, waarschijnlijk ten gevolge van waterschade. De vochtige condities hebben zwam aan de bovenrand doen groeien, die bij de laatste restauratie is verwijderd.
2.3. signatuur en opschriften
2.3.1. signatuur
cat. nr. 37a
rechts in de achtergrond boven de cordonlijst en onder de pluim op het hoofddeksel van de heraut: CB.F./ 1648
fig 11. Signatuur cat. nr 37a: CB.F. 1648.
cat. nr. 37b
in de bruine achtergrond links van de heraut, net onder de franjes van de wapenrok: CB.F. / 1651
fig 12. Signatuur cat. nr. 37b: CB.F. 1651.
cat. nr. 37c
in de achtergrond links naast de gestrikte band onder de knie van het been links: CB . F / 1649
fig 13. Signatuur cat. nr 37c: CB.F. 1649.
cat. nr. 37d
rechtsonder in de achtergrond, net boven de banderol: CB. F / 1651
fig 14. Signatuur cat.nr. 37d, CB.F. 1651.
2.3.2. opschriften
cat. nr. 37a
op schild: ‘Hulsta expugn’ en in Romeinse cijfers 1645
op omlijsting van stadsgezicht: ‘Saxum Dandauense expugn.’ en in Romeinse cijfers 1644
cat. nr. 37b
op schild: ‘Sylva-Ducis expugn.’ en in Romeinse cijfers 1629
op omlijsting van stadsgezicht: ‘Groll expugn.’ en in Romeinse cijfers 1627
cat. nr. 37c
op schild: ‘Mosæ-Traiect expugn.’ en in Romeinse cijfers 1632
op omlijsting van stadsgezicht: “Rheno-Berca expugn.’ en in Romeinse cijfers 1633
cat. nr. 37d
op schild: ‘Breda expugn’ en in Romeinse cijfers 1637
op omlijsting van stadsgezicht: ‘Gennepa expugn.’ en in Romeinse cijfers 1641
2.3.3 opschriften met houtskool op het pleisterwerk in de Oranjezaal
geen
2.4. restauratie
2.4.1. onderzoeksgegevens restauratiegeschiedenis
geen nadere gegevens beschikbaar
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
(cat. nr.37a ) De toestand van de drager was goed, afgezien van enkele deformaties bovenaan langs de randen, enkele krassen en een klein gat rechts bovenin het doek. De oorspronkelijke spanranden waren nog aanwezig. De hechting van de verf was redelijk en de vernislagen waren sterk vergeeld.
2.4.3. jongste behandeling
(cat. nr.37a ) Het gehele verfoppervlak werd op gangbare wijze met 3% gelatineoplossing geïmpregneerd en daarna werd het oppervlaktevuil en de overtollige gelatine verwijderd. Opstaande verf werd met een warme spatel plaatselijk verder bewerkt. De vergeelde vernislagen werden met ethanol : iso -octaangel 1/1 verwijderd met tissues, en daarna verder geëgaliseerd met ethanol : iso-octaan 1/ 1. Het gaatje in het doek werd opgevuld met een insert op gangbare wijze en de randen van de scheur aangevuld met een vulmiddel, waaraan linnenvezels werden toegevoegd . Druk tijdens het verlijmen werd uitgevoerd met magneten. Het retoucheren en het aanbrengen van de slotvernis gebeurde op de gangbare wijze.
Restauratoren: JS, AvG, JvdW, BS, RJ, EV.
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
(cat. nr.37b ) Het doek was in goede staat en had nog de oorspronkelijke spanranden. Aan de bovenkant waren scheuren gerepareerd met drie verschillende stukken textiel, opgeplakt met dierlijke lijm; aan die kant vertoonde het doek sterke deformaties.Verder werden er sterk vergeelde venislagen aangetroffen en breedvoerige retouches aan de bovenkant om de scheuren te bedekken (fig. 15)
fig. 15. Detail van een rode plooi op de helm bovenaan de voorstelling in cat. nr. 37b.
Onder een gecrepeerde vernis en bruine retouches (rechts) komen een vulling en een geschilderde veer tevoorschijn.
2.4.3. jongste behandeling
(cat. nr. 37b ) De scheuren aan de bovenkant van het doek werden eerst schoongemaakt en de overschilderingen verwijderd. De scheuren werden beschermd met tijdelijke facings en vervolgens werden aan de achterkant de opgekleefde stukken doek verwijderd. Ze werden eerst zacht gemaakt met 3,5% methylcellulose en vervolgens mechanisch verwijderd. De dikke korsten lijm werden in vochtige toestand mechanisch verwijderd en de deformaties werden met een kleine onderdruktafel vlak gemaakt met gebruik van lichte warmte (retoucheer lamp). Het oorspronkelijke doek droogde traag op en de deformaties verdwenen geleidelijk. Inzetstukken van linnen voorzien van een grondering (krijt, methylcellulose, omber en PVAc) werden gelijmd met BEVA. De scheur werd aan de achterkant verstevigd met een laagje Stabiltex met BEVA. De randen van de lacunes langs het ingezette stuk werden gevuld met BEVA en krijt. De loszittende verf werd geïmpregneerd met 3% gelatine en verder bewerkt met een warme spatel. Het oppervlaktevuil en de overtollige gelatine werden op gangbare wijze verwijderd. De vergeelde vernislagen werden met kompressen en tissues (ethanol : iso-octaan 3/2 en 3% Klucel G) eveneens verwijderd op gangbare wijze, evenals de retouche die werd uitgevoerd met Paraloïd B72.
Restauratoren: CC,JvO, PM, SSt; BC, KK, AvdB, EvD, EG, DvK (allen r.i.o.).
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
(cat. nr.37c) Het doek had de oorspronkelijke spanranden behouden. Aan de bovenkant en onderkant bedekten twee, met was-harsmengsel opgeplakte stukken linnen grote scheuren . Deze scheuren werden eerst verlijmd met beenderlijm en vertoonden sterke deformaties. Over de ingezette stukken heen waren grote lekkagesporen zichtbaar en hier vertoonde het doek deformaties. De scheuren waren aan de voorkant gevuld met was-hars en breedvoerig overschilderd. De vernislagen waren sterk vergeeld (fig. 16).
fig. 16. Detail met harnas in cat. nr. 37c tijdens vernisafname.
Onder de gele vernis komt een zilverkleurig harnas tevoorschijn.
2.4.3. jongste behandeling
(cat. nr.37c ) Het doek werd van het spanraam gehaald en de opgezette stukken werden gehandhaafd, omdat zij nog functioneel waren. De overtollige resten lijm en was-hars werden mechanisch verwijderd. Aan de bovenzijde werd over de gehele breedte een doublering met linnen en Plextol aangebracht, en over de scheur werd een strookje Stabiltex met Plextol ter versteviging van de naad gezet. De verflaag werd geïmpregneerd met gelatine 3% en de bovenste paar meters verder vastgezet met behulp van een warme spatel. Het oppervlaktevuil werd op gangbare wijze verwijderd en de vernis werd afgenomen met tissues en ethanol : iso-octaan met 3% Klucel. De vernis werd verder geëgaliseerd met wattenstaafjes en ethanol : iso-octaan 1/1. De overschilderingen werden partieel afgedund en de scheuren opnieuw gevuld volgens de gangbare methode (krijt, methylcellulose en PVAc). De bovenste scheur die gevuld was met was-hars is opnieuw gevuld met een was-, pijpaarde- en pigment vulmiddel. De retouches werden met Paraloïd B72 op gangbare wijze aangebracht, evenals de slotvernis.
Restauratoren: CC, BS, LeSp, LiSp.
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
(cat. nr. 37d) Het doek was in zeer goede staat en de oorspronkelijke opspanning, behalve aan de onderrand, vrijwel intact. De hechting van de verflagen was uitstekend. In het verleden is het doek herhaaldelijk schoongemaakt zonder dat het uit de omlijsting gehaald werd. Er waren aan de randen kleurlijntjes te zien van de diverse periodes waarin de omlijsting overschilderd werd.
2.4.3. jongste behandeling
(cat. nr. 37d) Het oppervlaktevuil werd verwijderd en het verfoppervlak werd geïmpregneerd met gelatine. Vernisafname gebeurde met ethanol : iso-octaan 3/2, aangebracht met kompressen met 3% Klucel G om het doorslaan van de vernis in het doek te voorkomen. De verf werd verder vastgezet met een warme spatel om de opstaande randjes van de verfschollen vlak te krijgen. Na fixatie van de verf werden de vernisresten verwijderd. Het retoucheren van de kleine lacunes en het aanbrengen van de slotvernis werd op gangbare wijze uitgevoerd.
Restauratoren: BS, JvO, NvdW.
2.4.3. jongste behandeling
Plintlijsten cat. nrs. 37a-d
Na stratigrafisch onderzoek werden de plintlijsten chemisch vrijgelegd en werd de spectaculaire relatie tussen de schilderingen op doek en de afwerklagen op de architectuur duidelijk: de schaduw van de uitstekende voet van de heraut op het doek wordt op de plintlijst voortgezet.
Restauratoren: RB (vrijleggen plintlijsten), LK (retouche); KK en BC (retouche) (beiden r.i.o.).
3. Documenten en bronnen
3.1. Documenten en bronnen gerelateerd aan het ontstaan van het schilderij
3.1.1. geschreven bronnen
Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen in het handschrift van Post met aantekeningen van Huygens (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inventarisnummer XIII – 23, fol. 6 en 7): ‘23. alder leij waapenen, ende een heraut van waapens h[o]udende een rol of steen om daer in te connen schrijven’.
3.1.2. tekeningen, olieverfschetsen
geen
4. Commentaar
De voorstellingen van herauten, die zich in de vier schuine binnenhoeken tussen de kruisarmen van de Oranjezaal over twee niveaus uitstrekken, sluiten inhoudelijk zowel aan bij de scènes met de triomfstoet op het onderste niveau als bij voorstellingen op het tweede niveau, waarin belangrijke daden en deugden van Frederik Hendrik zijn uitgebeeld. Het meevoeren van krijgstrofeeën behoort tot de vaste onderdelen van de klassieke triomfstoet. Zo komen ze voor in Mantegna’s Triomfen van Caesar,1 maar ook op een van de bogen van de door Rubens ontworpen decoraties voor de blijde intocht van Kardinaal-Infante Ferdinand van Oostenrijk in Antwerpen in 1634.2 De wapenrokken van de herauten zijn gedecoreerd met de wapens van Frederik Hendrik. Vier herauten liepen bij diens begrafenis in 1647 in de stoet mee gekleed in deze Nassause wapenrokken; een vijfde identieke wapenrok werd op een stok meegedragen. Van deze wapenrokken is er een overgeleverd, die thans in het Rijksmuseum bewaard wordt.3 Te midden van de krijgstrofeeën zijn cartouches en medaillons afgebeeld die verwijzen naar de militaire successen van Frederik Hendrik, kloksgewijs in chronologische volgorde, te beginnen links van de ingang op het wandvlak noordoost Grol 1627 en Den Bosch 1629 (cat. nr. 37b), dan op het wandvlak zuidoost Maastricht 1632 en Rheinberg 1633 (cat. nr. 37c), vervolgens op het wandvlak zuidwest Breda 1637 en Gennep 1641 (cat. nr. 37d) en tenslotte rechts van de ingang, op het wandvlak noordwest Sas van Gent 1644 en Hulst 1645 (cat. nr. 37a). In de toelichting bij de plattegrond van Post staan de schilderijen omschreven als ‘alder leij waapenen, ende een heraut van waapens h[o]udende een rol of steen om daer in te connen schrijven’. In de toelichting van de cijfers bij de plattegrond van Post wordt vermeld dat het nummer 23 van de herauten, evenals de 17 van Jordaens’ Triomf van Frederik Hendrik (cat. nr. 32), zowel binnen als buiten de figuur is gezet, omdat deze ‘twee ranghen beslaet’. Hoewel blijkens de toelichting van Post vanaf het begin duidelijk moet zijn geweest dat de vier doeken met herauten en het doek met De triomf van Frederik Hendrik zich alle over twee niveaus uitstrekken, worden in het contract van
4 december 1647 tussen de plamuurder François Oliviers en Huygens verschillende hoogtes opgegeven. Voor Jordaens’ grote schilderij wordt doek met een hoogte van 24 voet (= 753,36 cm) besteld en voor de smalle herauten aanzienlijk kortere, namelijk van 21 voet (= 659,19 cm). Deze 21voet is echter niet toereikend voor schilderijen die twee niveaus beslaan. Ook bij enkele andere doeken in de Oranjezaal vinden we verschillen tussen het in het contract genoemde formaat en het uiteindelijke formaat. Blijkbaar was ten tijde van het afsluiten van het contract met Oliviers de uiteindelijke grootte van alle doeken nog niet precies vastgesteld. Terwijl in de meeste gevallen het in het contract vermelde doek iets groter is dan het eindresultaat, is in het geval van de herauten het in het contract genoemde doek kleiner dan de uiteindelijk gebruikte doeken. Hierdoor kon niet zoals in de andere gevallen na een kleine aanpassing het in het contract genoemde doek gebruikt worden, maar moet François Oliviers een ander, veel langer doek hebben geleverd. Het doek dat hij leverde was zelfs nog langer dan het huidige doek, al is niet precies te zeggen hoeveel langer. Aan de onder- en de bovenkant loopt de grondering namelijk door tot aan het rand van het doek en zijn er hier geen sporen van een opspanning van de grondeerder te zien. Die randen moeten er dus na het gronderen zijn afgesneden. Overeenkomsten in draaddichtheid tonen dat de vier doeken voor de herauten mogelijk uit twee hele lange (gegrondeerde) doeken werden gesneden.
De herauten zijn alle vier voorzien van het monogram CB.F. (fig. 11-14). Pas in 1948-1949 werd duidelijk dat dit stond voor Couwen Bergh Fecit, toen J.G. van Gelder de vier herauten en de eveneens van een monogram voorziene schildering op de deur van de Oranjezaal op overtuigende wijze op naam plaatste van Christiaen van Couwenbergh, die ook andere, niet voor de Oranjezaal vervaardigde schilderijen van dit monogram voorzag.4 Deze Delftse schilder die zich in 1647 in Den Haag vestigde, was eerder betrokken bij de decoratie van andere paleizen van Frederik Hendrik. Bovendien staat hij vermeld in het lijstje met kunstenaarsnamen van de hand van Huygens met achter zijn naam de vermelding ‘wapentuygh’. Tot nu toe werd de bijdrage van Van Couwenbergh aan de decoratie vrij laat in het ontstaansproces van de Oranjezaal gesitueerd op grond van de datum 1651, die op een van de herautstukken en op de toegangsdeur was aangetroffen. Tijdens de recente restauratie bleek echter dat alle vier herauten niet alleen gemonogrammeerd, maar ook gedateerd zijn, respectievelijk 1648 (cat. nr. 37a), 1649 (cat. nr. 37c), en twee maal 1651 (cat. nrs. 37b en 37c). Die eerste twee niet eerder gesignaleerde jaartallen duiden erop dat Van Couwenbergh al in een vroeg stadium betrokken was bij de decoratie van de Oranjezaal.
Schildertechniek en picturale middelen (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
In het ontstaan van deze vier schilderijen zijn duidelijk twee fasen te onderscheiden waarvan de laatste in de Oranjezaal gesitueerd moet worden, toen de vier schilderijen al op hun uiteindelijke plaats in de wand tussen pilasters waren gezet. In alle vier de schilderijen loopt de verf waarmee de heraut, de schaduw achter hem, de banderol en de cordonlijst werden geschilderd niet tot de rand van het schilderij, maar tot de houten pilaster, die een deel van het schilderij afdekt. Bovendien loopt een van de voeten met bijbehorende schaduw van elke heraut door op de houten plintlijst, die onder het doek is geplaatst (fig. 3). Door deze in de Oranjezaal uitgevoerde ingreep lijkt het net alsof de figuren zo de wand uit kunnen stappen. De schaduwpartij boven de cordonlijst loopt daarentegen wel door tot aan de rand van het schilderij en zelfs tot aan de rand van het om het spanraam geslagen doek. We kunnen hieruit concluderen dat toen het bovenste deel werd geschilderd, het doek op een ander breder spanraam was gespannen. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit niet, zoals bij de heraut, in de Oranjezaal maar in het atelier van de schilder. Tijdens het schilderwerk in de Oranjezaal zaten de schilderijen dus al op hun definitieve plaats, deels afgedekt door de pilasters en de plintlijsten.
In cat. nr. 37a heeft Van Couwenbergh zijn monogram met de datum 1648 aangebracht met een donkerder verf op de voet van de boomstronk in het bovenste deel van het doek, dat hij waarschijnlijk in het atelier schilderde (fig. 11). Dit doek moet dus reeds in dat jaar na de afronding van deze atelierfase zijn gesigneerd en gedateerd. De in 1649 (cat. nr. 37c) en beide in 1651 (cat. nrs. 37b en 37d) gedateerde werken zijn gesigneerd op de in de Oranjezaal geschilderde schaduwpartij in de achtergrond naast de heraut (fig. 12-14). De verf waarmee de signatuur in deze drie doeken is gezet, lijkt dezelfde te zijn. Zo is de bruine verf in iedere signatuur wat uitgelopen. Dit zou erop kunnen wijzen dat de signaturen gelijktijdig gezet zijn toen deze drie doeken in de zaal zelf werden voltooid, hetgeen dan in 1651 moet hebben plaatsgevonden. Dit impliceert dat cat. nr. 37c geantedateerd is. Mogelijk gebeurde dit om het jaar aan te geven waarin het grootste deel van het schilderwerk was gedaan. Wanneer we ervan uitgaan dat het in 1648 gedateerde doek tegelijk met de drie andere schilderijen is voltooid in de zaal, zou dit impliceren dat Van Couwenbergh dit werk maar liefst drie jaar eerder signeerde dan dat hij dit stuk daadwerkelijk voltooide.
Er is een duidelijk verschil in uitvoering tussen de boomstronken met wapentuig die in het atelier zijn uitgevoerd en de in zaal geschilderde herauten. Het wapentuig in het bovenste deel is meer dekkend en ook netter geschilderd en de vormen overlappen elkaar minder dan in het onderste deel met de heraut. Toch valt naast deze verschillen vooral de overeenkomst in de manier van schilderen op, die wordt gekenmerkt door een snelle, efficiënte werkwijze en een zekere eigenzinnigheid in materiaalkeuze. Zeer tijdbesparend was het gebruik van de grondering als achtergrondkleur in het hele schilderij. In het wapentuig is de verf op veel plaatsen in elkaar gelopen omdat de schilder aan twee aangrenzende partijen tegelijk werkte. Soms maakte hij als het ware krassen in nog natte hoogsels door er met een penseel vol verf weer doorheen te gaan (fig. 4). In veren en haren kraste de schilder daadwerkelijk met de achterkant van het penseel in de natte verf (fig. 5), een techniek die ook door andere schilders werd gebruikt, zoals Van Everdingen (cat. nr. 03). Van Couwenbergh lijkt niet uitgebreid te hebben onderschilderd. Zo werden in verfdwarsdoorsnedes van een boomstronk en een been geen onderschilderingen aangetroffen en bleef de grondering zichtbaar tussen de franjes aan de kleding van de herauten (fig. 2). Over het algemeen zijn de voorwerpen en figuren direct in de eerste verflaag gemodelleerd en vervolgens gehoogd en/of gediept.
Deze eenvoudige verfopbouw is onder andere te vinden in de rode draperieën. Deze werden in de zeventiende eeuw vaak in meerdere lagen opgebouwd waarbij op een dekkend geschilderde helderrode onderlaag met donkerrood glacis schaduwen werden geschilderd. Een dergelijk rood glacis vinden we in de pijlenkoker in cat. nr. 37d en de rode wapenrok van de herauten in de schaduwen. Deze glacis werd echter niet, zoals indertijd gebruikelijk, op een rode onderlaag aangebracht, maar ligt direct op de grondering. De lichtvangende delen werden na de schaduwen geschilderd, grotendeels ook direct op de grondering, met dekkende vermiljoenrode verf (fig. 2). Het gebruik van een transparante verf voor de schaduw naast een dekkende voor het belichte deel van een partij vinden we ook in de rode draperie onder het harnas in cat.nr. 37c, die wel in meer lagen is opgebouwd (fig. 1 en 10), en in voorwerpen met een andere kleur, zoals de glimmende metalen harnassen.
De blauwe voering van de wapenrokken is geschilderd met azuriet gebonden in vernis. De keuze voor dit bindmiddel zal zijn ingegeven door de wens snel door te kunnen werken, gezien de korte droogtijd van een dergelijke verf. Dat Van Couwenbergh een eigenzinnige koers voer, blijkt ook uit het gebruik van natuurlijk orpiment in de gele delen van de wapenrokken. Dit arseensulfidepigment werd in de zeventiende eeuw niet veel gebruikt, mede vanwege zijn giftigheid en reactiviteit met andere pigmenten.5 Volgens de aanwijzingen van de schilders Anthony van Dyck en Cornelis Janson van Ceulen in het De Mayerne-manuscript kon orpiment evenwel probleemloos als hoogsel op een reeds goed gedroogde onderlaag gebruikt worden.6 Van Couwenberghs hoogsels met orpiment hebben inderdaad geen problemen veroorzaakt in de verf eronder, maar wel zijn de hoogsels zelf ingezakt als gevolg van het gebruik van een niet snel genoeg drogend oliebindmiddel. In zeventiende-eeuwse verfrecepten wordt juist voor orpiment zeer sneldrogende olie met siccatieven geadviseerd, omdat het pigment de droging van olie remt.7 Ook hier lijkt de schilder zich niet veel te hebben aangetrokken van schildertechnische conventies, hetgeen in dit geval opmerkelijk is, omdat hij toch snelheid lijkt te hebben nagestreefd.
Bijzonder aan Van Couwenbergs techniek is dat hij kwartszand toevoegde aan de grijze verf waarmee hij de buitenranden van zijn boomstronken schilderde (fig. 7 en 8). Het zand is van het strand afkomstig, aangezien er enkele stukjes schelp in de verf zijn aangetroffen. Het is onduidelijk waarom de schilder zand toevoegde en welk effect hij beoogde. De zandkorrels maken het oppervlak ruw, maar visueel doen ze - in ieder geval vandaag de dag - weinig voor het schilderij. Mogelijk had Van Couwenbergh een speciaal stofuitdrukkingseffect voor ogen dat niet goed uitpakte, zij het door de moeilijke verwerkbaarheid van de verf met zand of door het zakken van de zandkorrels tijdens droging. Kwartszand vond vaker de weg naar het schildersatelier, maar is voor zover bekend alleen geïdentificeerd in de gronderingslagen.8
Door hun uitermate snelle uitvoering ogen de herauten ietwat rommelig. Dit effect wordt nog versterkt doordat hier en daar de achtergrond door de verf van banderol of heraut schemert. De herauten werden slechts grof aangeduid in een eerste schets in roodbruine verf. Omdat de vormen hierbij nog niet precies waren vastgelegd, schilderde Van Couwenbergh de achtergrond bewust wat verder onder de beoogde heraut door dan uiteindelijk nodig was. De buitenste randen van deze figuren zijn zodoende over de achtergrondverf heen geschilderd. Door de toegenomen transparantie van de voor de herauten en banderol gebruikte loodwitverven schemeren de onderliggende vormen nu sterk door. Zo schemeren de muurvakken en hun lijsten door de banderol heen en is de cordonlijst deels zichtbaar door de veren op de hoeden. Ook schemert in de banderol de daaronder geschilderde kleding plaatselijk door.
Martindale 1979, canvas III en canvas VI.
Martin 1982, cat. nr. 40.
Rijksmuseum Amsterdam, objectnr. NG-KOG-42.
Van Gelder 1948/1949, pp. 142-144.
Zo adviseert een Engels manuscript uit 1664: ‘Wee seldome use orpiment either red or yeallow, except only for gold lace or the like, because it is of a poysonable nature, and will starve other colours’: The art of painting in oyle by the life (1664), in Henry Gyles booke, London, British Library MS Harley 6376, fol. 93, geciteerd in Van Eikema Hommes 2004, p. 36.
De Mayerne (1620-1646), f. 152; Van de Graaf 1958, p. 174. Voor de aanwijzing van Van Dyck: De Mayerne (1620-1646) in Van de Graaf 1958, p. 175.
Zie bijvoorbeeld De Mayerne (1620-1646), fol.19v; en Van de Graaf 1958, p. 185, recept 108.
Groen 2005 (1); Groen 2005 (2).