Document acties
Cat. nr. 34
toegeschreven aan Jacob van Campen
(Haarlem 1595 – 1657 Amersfoort)
Frederik Hendrik als krijgsman die het water beheerst [1649-1651]
Doek, 320,5 x 204,5 cm (oostarm, zuidwand boven)
Van Gelder 1948/1949, nr. 33; Peter-Raupp 1980, nr. 29; Loonstra 1985, nr. 18; RGD 2001, nr. 4; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XXXIV
1.Beschrijving
Frederik Hendrik zit geharnast met een bevelhebbersstaf in de hand op een steigerende schimmel. Rond zijn hoofd straalt een achttal sterren en ook van hemzelf gaan stralen uit die licht afsteken tegen een zonovergoten gele lucht met grijze wolken. Hij bevindt zich op een houten brug, die door twee stroomgoden en een waternimf getorst wordt. Achter de brug strekt zich in het verschiet een bosrijk heuvellandschap uit. Frederik Hendrik te paard wordt door iets van rechtsboven invallend licht beschenen. De lichtstralen, de acht flonkerende sterren en de geel oplichtende lucht achter hem oefenen geen invloed uit op belichting van de stadhouder en zijn paard. De figuren onder de brug bevinden zich voor een groot deel in de schaduw en slechts enkele delen van hun lichamen worden, evenals Frederik Hendrik, van rechtsboven belicht.
2. Observaties en technische informatie
2.1. drager en grondering
2.1.1. drager
Doek. Doekmaat: ca. 326,5 x ca. 213,5 cm. Twee verticale banen: linkerbaan ca. 113cm, rechterbaan ca.100 cm. Zelfkant: aan beide zijden van de linkerbaan en links, langs de naad van de rechterbaan; langs de rechter-, de onder- en bovenrand is het doek twee keer omgevouwen en vastgezet met een overhandse steek.
Weefseldichtheid:
linkerbaan 12,7 (12,5-13) verticale draden/cm en 10,95 (10-11,5) horizontale draden/cm
rechterbaan 12,8 (12,5-13,5) verticale draden/cm en 10,8 (10-11,5) horizontale draden/cm
Gezien de grote overeenkomst in weefseldichtheid is het zeer waarschijnlijk dat beide banen uit dezelfde rol doek komen.
2.1.2. grondering
Eén gronderingslaag met twee sublagen (18/3) die loodwit en omber bevat en heel weinig zwart, oranje en rood pigment (2001/78B, 18/2, 18/3).
2.1.3. spanraam
oorspronkelijk grenenhouten spanraam
formaat: 320,5 cm x 204,5 cm
2 .1.4. opspanning van het doek
De spanranden van het doek bevatten de gebruikelijke sporen van de opspanning van de grondeerder, het positioneren van het doek en het opspannen met touwtjes op het huidige raam.
2.2.verflaag (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
2.2.1. ondertekening en onderschildering
In dit dekkend uitgewerkte schilderij is in het verfoppervlak slechts een enkel spoor van een ondertekeningte zien: een zwarte, op de grondering geschilderde lijn op de plaats waar het rechter achterbeen van het paard de brug raakt. Infraroodonderzoek toont in de arm van de waternimf donkere geschilderde lijnen die iets afwijken van de uiteindelijke contour. Het is niet duidelijk of deze lijnen deel uitmaken van een direct op de grondering aangebrachte schets of dat deze, net als in Van Campens Deel van de triomfstoet, met geschenken uit de Oost en de West (cat. nr. 24), op de onderschildering werden aangebracht als accentuering van lichaamsvormen. De voorstelling moet vrij uitvoerig zijn voorbereid want niets wijst op een zoekende aanpak bij het plaatsen van de vormen; pentimenti van enige betekenis ontbreken. De lichte contouren die de vormen in doorlicht laten zien, tonen dat de verf van elke passage heel precies op de daartoe bestemde plek werd aangebracht waarbij deze de aangrenzende vormen vaak net niet helemaal raakte (fig. 1).
fig. 1. Doorlichtopname van het schilderij.
Tijdens het opmaken zijn de verschillende vormen dicht tegen elkaar aan geschilderd, maar ze overlappen elkaar zelden. Hierdoor is de verflaag aan de contouren heel dun waardoor deze passages zich in doorlicht als lichte randen aftekenen. Het dik geschilderde gezicht van Frederik Hendrik tekent in doorlicht zeer donker af.
De voorstelling is voorbereid in dekkende kleuren die alleen op enkele plekjes in het verfoppervlak zichtbaar zijn. Alleen de kleinste vormen zoals de teugels van het paard, de bladeren bij het hoofd van de linker stroomgod en de kamperfoelie bij de waternimf werden daarbij niet aangegeven. Het lichtblauwe landschap in het verschiet is uitgevoerd met een grijze en gedempte groene onderschildering, die is gemengd uit loodwit, omber en smalt en deels zichtbaar is gelaten (2001/78). Het harnas is met bruine tinten gemodelleerd en het zadel met gedempt rood met rode aarde (18A1). Voor de rol achterin het zadel is geelbruin gebruikt. Het gezicht van Frederik Hendrik kreeg een huidkleurige voorbereiding, die op kleine plekjes bij de ogen zichtbaaris gelaten. Van de figuren onder de brug kregen de stroomgoden met hun donkere huid een bruine onderschildering (18/3, 18/4, 18/6, 18/5) en de blekere waternimf een roze (18/7). Hun lichamen zijn nauwgezet gemodelleerd, zoals kan worden afgeleid uit dwarsdoorsnedes uit een hooglicht (18/6= fig. 7), een lichte partij (18/3) en een schaduwpartij(18/5= fig. 2) van het lichaam van de linker riviergod. In de laatstgenoemde dwarsdoorsnede werd op de onderschildering een dun laagje bindmiddel aangetroffen. Vermoedelijk heeft de schilder deze passage uitgehaald met wat olie of vernis, voordat hij de figuur ging opmaken. Dergelijke bindmiddellaagjes zijn ook in de huidtinten in andere werken van Van Campen in de Oranjezaal aangetroffen.
fig. 2a
fig. 2b
fig. 2. Dwarsdoorsnede 18/5 uit de schaduw op de rechterborst van de linker riviergod (18/5) in normaal licht (2a) en in UV-licht (2b).
De dwarsdoorsnede uit de schaduw op de rechterborst van de linker riviergod onder de brug toont dat deze zone met donkere verf is onderschilderd.
5. schaduw, oranjebruine verf: bruin, oranjerood, gele oker, loodwit, fluorescerende deeltjes (gele lak?) en een transparant pigment (10-40 µm)
4. opmaakverf, roodbruin: oranjerood (vermiljoen), donkerbruin, loodwit, waarschijnlijk gele lak (10-30 µm)
3. uitolielaag, die sterk fluoresceert in UV-licht (ca. 2 µm)
2. bruine onderschildering: loodwit, donkerbruin, zwart, oranjerood (vermiljoen), organisch rood, fluorescerende deeltjes (gele lak?) (max. 100 µm)
1. grondering: loodwit en omber (incompleet)
2.2.2. opmaak
Bij het opmaken van de voorstelling begon Van Campen met het witte paard en schilderde hij vervolgens Frederik Hendrik. Hij keerde daarna nog terug naar het paard om felle, witte accenten aan te brengen. Deze overlappen hier en daar de contouren van de hand en het harnas van de stadhouder. De gele lucht en grijze wolken werden na het paard en de ruiter geschilderd, evenals het landschap. Alleen details van de stadhouder, zoals de sporen van de laarzen, zijn over de lucht gezet. Het uitwerken van de figuren onder de brug werd tot het laatst bewaard. Kleine vormen, zoals de bladeren, zijn hierin niet uitgespaard maar over de huidtinten heen geschilderd. De figuren zijn grotendeels vrij precies op basis van de onderschildering uitgewerkt. De vormen zijn dicht tegen elkaar aan geschilderd en overlappen elkaar nauwelijks. Hierdoor is de verflaag langs de contouren heel dun en is plaatselijk de onderschildering zichtbaar.
Het beschilderd oppervlak is, zoals ook in andere schilderijen in de Oranjezaal, breder dan het raam waarop het is gespannen. Het doek is aan de zijkanten om het raam geslagen, waardoor een klein deel van de voorstelling niet meer zichtbaar is. Aan de linkerrand van het schilderij loopt de verf van de lucht en de staart van het paard door op het omgeslagen deel van het doek. Het gedeelte van de voorstelling onder de brug stopt echter precies op de plaats waar het doek om het raam is gevouwen. De lichtgroene verf van het landschap links van de staart stopt zelfs enkele centimeters rechts daarvan. De strook tot de omslag is hier naderhand met blauw ingevuld (fig. 3). Dit blauw is veel paarsachtiger van kleur dan de blauwe verf in de rest van het landschap, dat is gemengd uit azuriet, loodwit en rode ijzerhoudende pigmenten (2001/78).
fig. 3. Detail op de grens van paardenstaart en brug.
De witte en grijze verf van de paardenstaart loopt door op de zijkant van het spanraam, terwijl de verf waarmee de planten onder de brug zijn geschilderd niet verder loopt dan de rand van het raam. Met blauwe en grijze verf is de grondering afgedekt die aan de rand tussen beide zichtbaar was. Deze passage wordt nu bedekt door de lijst. Aan de roodroze verflijntjes is herkenbaar tot waar de lijst over het schilderij valt.
Deze verschijnselen suggereren dat het gedeelte onder de brug en het landschap links naast de staart is geschilderd terwijl het doek op het huidige spanraam was gespannen. De rest van de voorstelling zou dan op een ruimer raam geschilderd zijn. Deze hypothese wordt echter weerlegd doordat de verf aan de rechterzijde wel overal doorloopt op de omgeslagen rand van het doek. Het lijkt daarom aannemelijker dat bij het opspannen op het uiteindelijke raam een iets andere uitsnede is gekozen dan Van Campen had voorzien, en wel een waarbij links meer zichtbaar was. Omdat hierbij links van de staart de grondering in het zicht bleef, werd dit gedeelte in situ ingevuld met blauw. Dit had uiteindelijk achterwege kunnen blijven want deze passage wordt bedekt door de lijst.
fig. 4. Detail van de achterhand van het paard.
De uitgelichte passages van het paard zijn geschilderd met een taaie pigmentrijke verf die dik is aangebracht. De schilder lijkt zijn kwast tamponnerend te hebben gebruikt om een extra rul oppervlak te bewerkstelligen.
De smeuïge opmaakverf is dik aangebracht en dekt de onderschildering vrijwel helemaal af, zowel in de belichte passages als in de schaduwen. Bij het modelleren van de lichamen werden de toetsen eerst vrij glad verdreven. Vervolgens zijn de lichte partijen met heel taaie verf geschilderd. De kwaststreek is hier zeer duidelijk zichtbaar alsof de verf moeilijk te verdrijven was. Soms gebruikte de schilder zijn kwast tamponnerend om een ruw oppervlak te maken (fig. 4). Eenzelfde differentiatie in verfconsistentie en penseelvoering is in de lucht te zien. De grijze verf is vloeiend gebruikt en glad verdreven,terwijl de gele lucht bestaat uit stroeve, dik aangebrachte toetsen. Ook voor de haren van de vrouw moet, gezien hun korrelige structuur, een heel stroeve verf zijn gebruikt die soms alleen over de onderliggende lagen schampte. Voor de felste lichten is de verf zeer pasteus gebruikt. In het harnas bestaan de glanslichten uit brede witte strepen, vrijwel zonder nuancering behalve dat de verf in de felste lichten dikker is aangebracht dan in de meer gedempte lichten. Voor de lichte pasteuze verf van de huidtinten en de paardenvacht is tamelijk grof loodwit (10-25 µm) gebruikt (18A6 = fig. 7), terwijl de schilder in een gladde partij van de paardenvacht een veel fijnere maling (0.1-1.5 µm) van dit pigment gebruikte (18/1, 18A8). Op veel plaatsen is de verf arcerend aangebracht, zoals in het gezicht van Frederik Hendrik waar fijne grijze, rode en bruine streken zijn gezet (fig. 5), en dat van de waternimf bij de overgang van licht en schaduw. Op verschillende plaatsen zitten klontjes in de verf, bijvoorbeeld in de gele verf van de lucht en de huid van de waternimf.
fig. 5. Het gezicht van Frederik Hendrik.
In het gezicht van Frederik Hendrik is de verf zeer dik aangebracht, zodat de huidkleurige doodverf bijna volledig aan het oog is onttrokken en alleen bij de ogen nog zichtbaar is. Op de overwegend roze opmaakverf zijn fijne bruine, grijze en rode arcerende streken geplaatst. De gezichtsvormen en ogen zijn met lijntjes verf getekend.
De contouren van de vormen zijn vrijwel nergens geaccentueerd met gekleurde lijnen. Wel plaatste de schilder langs de lichamen op veel plaatsen brede lijnen die precies dezelfde kleur hebben als de partij waaraan ze grenzen. Zo is vrijwel het hele lichaam van de waternimf omrand met een baan van bijna dezelfde kleur als de donkere achtergrond (fig. 10). Deze rand resulteert in een messcherpe scheiding tussen haar lichaam en de omgeving. Op soortgelijke wijze is de begrenzing gemaakt met de figuur naast haar. Alleen waar de opmaakverf van twee aangrenzende passages net niet tegen elkaar werd geschilderd, is sporadisch een smalle rand van de iets donkerder onderschildering te zien als een lineair accent, zoals onderaan het paardenhoofd. De overige donkere lijnen rond het paard zijn niet door de schilder bedoeld. Omdat de gele lucht met heel dikke, taaie verf tegen het paard en Frederik Hendrik aan geschilderd is ontstond hier een rulle contour, waarin restjes vuil en vernis in de diepten van het verfreliëf zijn achtergebleven. Hierdoor is het verfoppervlak rond het paard plaatselijk donkerder en lijkt het dier hier en daar donker omrand.
Het rijk gedecoreerde zadel kent een opmerkelijke opbouw. Op de gemodelleerde voorbereiding met rode aarde is met rood, wit en grijs een patroon geschilderd. Vervolgens werd rondom de grillige vormen van dit patroon een verflaag van azuriet (18A1) aangebracht (met een enkele korrel ultramarijn) waarbij de aardrode ondergrond hier en daar langs de contouren zichtbaar bleef. Het azuriet is gebonden in olie, maar analyse met massaspectrometrie toonde ook diterpenen aan, hetgeen duidt op een doelbewuste toevoeging of een vervuiling met vernis, en mogelijk ook proteïnes (18A1). Tenslotte werden in het patroon felgele hoogsels geplaatst om glanseffecten op het borduursel te suggereren. De groene verf van de bladeren aan de rechterrand is gemengd uit azuriet, geel, oranje, bruin en wat fijn rood, waarschijnlijk allemaal aardtinten (18/2). Voor het rode glacis in de bloemen van de kamperfoelie is een mengsel gebruikt van rood cochenille en gele wouw (Reseda luteola) (18A5).
2.2.3. veranderingen tijdens het ontstaansproces
Van Campen heeft slechts kleine wijzigingen doorgevoerd. Onder de donkere verf van het harnas liggen enkele weggeschilderde witte hoogsels; de teugel van het paard was eerst iets hoger gepositioneerd, maar werd vervolgens met witte verf van het paard bedekt (18/1). In het lichaam van de linker stroomgod is de verdeling van licht en schaduw op allerlei plaatsen veranderd ten opzichte van de onderschildering, zoals blijkt uit donkere en lichte toetsen onder de huidige vleeskleur. Zo lopen in de beschaduwde partij onder de kin lichte toetsen van de borst door. Op een infraroodopname (18A) is te zien dat de hand van de waternimf de donkere achtergrond overlapt; de hand was blijkbaar aanvankelijk wat kleiner voorzien.
2.2.4. verouderingsverschijnselen
De donkere achtergrond onder de brug wordt ontsierd door lichtgrijze vlekken. In dwarsdoorsnedes van de bruine verf uit deze achtergrond zijn in UV-licht grote fluorescerende gebieden te zien tussen de bruine pigmenten; de grote pigmenten bovenin de verflaag (van wel 44 μm doorsnede) zien er bij deze belichting grijzig uit. Analyses wezen uit dat de schilder beenderbruin heeft gebruikt (18/8-18/10, 18A6, 18A7), dat niet stabiel is gebleken en wit is geworden (zie ook cat. nrs. 18, 21, 24, 28, 32, 33). De donkere schaduwen in de lichamen van de rivieren zijn mogelijk nagedonkerd. Tegenwoordig hebben deze passages een egale donkere verschijning maar bij een sterke belichting blijken ze allerlei roodbruine en donkerbruine nuances te bevatten. De azurietblauwe verf van het zadelkleed is donker van toon, wat kan zijn veroorzaakt door vergeling van het oliebindmiddel (18A1). Een extreem sterke schotelvorming heeft zich voorgedaan in de planten op het hoofd van de linker stroomgod. De verf zit nog altijd goed aan het doek vast, maar heeft deze wel doen deformeren. Het doorschemeren van pentimenti doet vermoeden dat de bovenste verflagen door veroudering transparanter zijn geworden.
2.3. signatuuren opschriften
2.3.1. signatuur
geen
2.3.2. opschriften
geen
2.3.3. opschriften met houtskool op het pleisterwerk in de Oranjezaal
wandvak oostarm rechts op 195 en160 cm boven de vloer (fig. 6): ‘ boven het Witte paart op de schel[.] de tyt van Jordaens’
2.4. restauratie
2.4.1. onderzoeksgegevens restauratiegeschiedenis
geen nadere gegevens beschikbaar
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
Het doek was in bijzonder goede staat en de spanranden waren intact. Aan de randen van het doek bevonden zich enkele kleine scheurtjes links aan de onderkant en in de linker bovenhoek. Veel touwtjes aan de bovenkant waren los, maar verder was de opspanning in goede staat. Het spanraam was oorspronkelijk, maar de dwarslat waarschijnlijk van later datum. De hoekverbindingen waren vastgezet met spijkers. Er waren lichte verticale deformaties, in het bijzonder langs de onderrand maar niet storend en het doek was redelijk vlak. Het verfoppervlak was in goede staat en er waren geen retouches. De vernislagen waren vergeeld en fluoresceerden groen over het gehele oppervlak en felgeel aan de randen die bedekt waren met de lijsten. De vernis was vrij onregelmatig aangebracht en vertoonde druipsporen. De kleine lacunes beperkten zich tot de kleine schades langs de randen.
2.4.3. jongste behandeling
Het verwijderen van oppervlaktevuil en, waar nodig, fixeren van de verf werd volgens de gangbare methode gedaan, evenals het verwijderen van de vernislagen, het retoucheren van de kleine lacunes langs de randen en het aanbrengen van een nieuwe vernis.
Restauratoren:EG, KK (beiden r.i.o.); LiSp, RJ.
3. Documenten en bronnen
3.1. documenten en bronnen gerelateerd aan het ontstaan van het schilderij
3.1.1. geschreven bronnen
1.Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen uit de middelste rang in het handschrift van Van Campen (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 8, 9): ‘G Sijn toght door Vlaenderen ent passeeren van 3 rievieren’.
2. Plattegrond van de Oranjezaal en omschrijving van de schilderijen in het handschrift van Post met aantekeningen van Huygens (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 6, 7): ’22 De passagie van de rivieren in Vlaenderen’.
3. Opmerkingen van Huygens gerelateerd aan de omschrijving van Post met aantekeningen van Huygens (nr. 2) (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 12): ’22 passage der Rievieren’.
4. Gissinge van van Campen, 10 Maij 1649 (KHA, A 14: Frederik Hendrik, inv. nr. XIII – 23, fol. 17): Het schilderij is een van de ‘8 stucken boven 400 3200’.
3.1.2.tekeningen, olieverfschetsen
geen
4. Commentaar
In 1767 meende Jan van Dyk dat in dit schilderij niet Frederik Hendrik, maar de Engelse koning Karel I was afgebeeld.1 Alhoewel de gelijkenis met andere portretten van Frederik Hendrik inderdaad niet zeer groot is, kan men er toch van uitgaan dat hier de stadhouder op een paard in levade is afgebeeld. Van Campen spreekt in zijn omschrijving van ‘Sijn toght door Vlaenderen ent passeeren van 3 rievieren’ en Posts omschrijving wijkt hier niet wezenlijk van af. Hiermee doelen zij hoogstwaarschijnlijk op een specifieke historische gebeurtenis, namelijk de veldtocht in 1645 door Vlaanderen van Calo naar Hulst, waarbij Frederik Hendrik de Schelde, de Dijle en de Lede overstak.2
Bij de restauratie bleek bovendien dat op de wand achter het schilderij eronder, Jordaens’ Triomf van de Tijd (cat. nr. 36), in zeventiende-eeuws handschrift ‘boven het Witte paart / op de schel[de]’ geschreven staat (fig. 6). Deze veldtocht was het laatste grote militaire succes van Frederik Hendrik. In dit verband dient te worden opgemerkt dat op dezelfde plaats in de tegenover gelegen westelijke arm Frederik Hendrik eveneens te paard is uitgebeeld, maar dan vergezeld van zijn halfbroer Maurits bij zijn eerste militaire optreden. Brenninkmeyer-De Rooij wijst op het ontbreken van motieven in het schilderij die een historisch exacte gebeurtenis aanduiden.3
Bovendien merkt zij op dat water in vele expedities van Frederik Hendrik een rol van belang speelt. Hiernaar wordt ook in enkele gedichten van Huygens verwezen, evenals in het epische gedicht dat Pieter Cornelisz. Hooft schreef ter gelegenheid van Frederik Hendriks verovering van Den Bosch in 1629. Er lijkt in het onderhavige schilderij dus niet uitsluitend naar een specifieke historische gebeurtenis te worden verwezen, maar in meer algemene zin naar een van Frederik Hendriks kwaliteiten als krijgsman, namelijk naar zijn vermogen om water naar zijn hand te zetten. Die algemene betekenis lijkt te worden ondersteund door de sterrenkrans om zijn hoofd en de stralen, die in het schilderij van hem uitgaan. In dit verband is het interessant dat Hooft in zijn gedicht Frederik Hendrik tussen de sterren plaatst. Het aantal van acht sterren herinnert bovendien aan de acht militaire successen van de stadhouder, die in de herautstukken door Van Couwenbergh zijn afgebeeld (cat. nrs. 37a-d).
fig. 6. Opschrift op de wand: ‘ boven het Witte paart op de schel[.] de tyt van Jordaens’.
Schildertechniek en picturale middelen (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
Het ongesigneerde schilderij Frederik Hendrik als krijgsman die het water beheerst werd als eerste door Van Gelder aan Jacob van Campen toegeschreven, nadat eerder Van Thulden als schilder was genoemd.4 Van Gelders toeschrijving is sindsdien algemeen aanvaard, zij het met als kanttekening de vraag of het schilderij wel helemaal eigenhandig door Van Campen is geschilderd. Met zijn kleine mond, weinig uitgewerkte ogen en naar de ooghoeken gedraaide irissen heeft de stadhouder een typisch Van Campen-gezicht gekregen, waarbij de schilder het gezicht van Frederik Hendrik lijkt te hebben gebaseerd op diens portret door Van Honthorst van ca. 1647, dat voor de meeste schilders in de Oranjezaal als uitgangspunt diende. Bij Van Campen is het gezicht iets verder van de toeschouwer weggedraaid dan in het voorbeeld en het aanzicht is meer van onderen. Ook hebben de figuren onder de brug de voor Van Campens werk zo kenmerkende abrupte overgangen van belichte partijen naar donkere schaduwen.
Deze donkere schaduwen lijken, afgezien van de scherpe reflectielichten, egaal ingevuld,maar dit effect blijkt het gevolg te zijn van nadonkering van de verf. Bij een sterke belichting blijken deze passages allerlei warm- en koelbruine schakeringen te bevatten en het is aannemelijk dat deze aanvankelijk ook bij normale belichting zichtbaar waren. Net als in Van Campens twee andere schilderingen (cat. nrs. 01a en 24 ) is in de lichamen van de riviergoden gezocht naar de juiste verdeling van licht en schaduw. Daarbij volgde de schilder niet altijd de modellering die hij in zijn onderschildering had aangebracht. Zodoende schemeren bij de linker stroomgod allerlei donkere en lichte toetsen in de vleeskleur door (fig. 7).
fig. 7. Dwarsdoorsnede uit het hooglicht op de linkerborst van de linker riviergod (18/6).
In het hooglicht op de linkerborst van de linker riviergod ligt onder de lichte verf een donkerbruine verflaag die deel uitmaakt van de onderschildering. Deze bruine verf is lichter dan die voor de schaduwen van de lichamen is gebruikt (fig. 2). Van Campen gebruikte in de belichte partijen van de huidtinten tamelijk grof loodwit (ca. 10-25 µm).
3. opmaakverf: lichtgele verflaag met grof loodwit, gele oker, fijn rood, transparante brokken, roodbruine brok, zwart (50-105 µm)
2. onderschildering: lichtbruine matrix met loodwit, donkerbruin, oranjerood, transparante deeltjes, zwart, gele oker (tot 50 µm)
1. grondering met loodwit en omber (incompleet)
Buvelot heeft verondersteld dat de drie figuren onder de brug zeker door Van Campen zijn geschilderd, terwijl Frederik Hendrik en zijn paard een andere hand verraden.5 In ons onderzoek zijn voor deze laatste veronderstelling geen aanwijzingen gevonden. Op basis van vergelijking met andere werken van Van Campen is de hand van deze kunstenaar niet alleen te herkennen in het gelaat van Frederik Hendrik, maar ook in diens wapenrusting en paard. Net als in de twee andere werken van Van Campen in de Oranjezaal is het hele schilderij, schaduwen en belichte partijen zowel boven als onder de brug dekkend opgemaakt, waarbij de gekleurde onderschildering vrijwel helemaal aan het oog is onttrokken (fig. 5). Deze werkwijze is in de Oranjezaal alleen door Van Campen toegepast. Het gezicht van Frederik Hendrik is opgebouwd uit talloze kleine toetsen en arceringen in diverse kleuren die over en door elkaar, soms tamelijk pasteus zijn aangebracht. Deze toetsen zijn nogal mechanisch geplaatst en ondersteunen niet altijd de vormen in het gezicht, maar versterken wel de suggestie van een oudere huid. De licht-donkercontrasten in het gezicht zijn erg groot, zoals bij de plooien rond het linkeroog, en soms zijn de kleuren te fel om voor een huidkleur door te kunnen gaan. Bij de figuren in het Deel van de triomfstoet, met geschenken uit de Oost en de West (cat. nr. 24), in het bijzonder de man rechts, vinden we soortgelijke arceringen. In het hier besproken schilderij zijn ze ook toegepast in het gezicht van de waternimf om de abrupte overgang tussen licht en schaduw te verzachten.
In het paard en ook in de stroomgoden varieert de consistentie van de verf sterk. In de schaduwen is vloeiende verf glad verdreven, maar in de belichte passages is de verf dik en rul. In de vacht van het paard is de verf hier en daar zelfs tamponnerend aangebracht voor een zo ruw mogelijk oppervlak (fig. 4). Ook in Van Campens andere werken vinden we deze extreme variatie in consistentie. De ‘taaie’ verf lijkt gezien de duidelijk zichtbare kwaststreek moeilijk te verdrijven te zijn geweest. Voor de pasteuze lichte verf van het paard is tamelijk grof loodwit (10-25 µm) gebruikt terwijl de schilder in een glad uitgevoerde partij een veel fijnere maling (0.1-1.5 µm) van dit pigment hanteerde.6 Groen constateerde al bij haar onderzoek naar de verf van Rembrandt dat de aanwezigheid van grove deeltjes de viscositeit van een verf verhoogt.7 Het grove loodwit lijkt dus speciaal toegevoegd om een rulle structuur te bereiken (fig. 7).
De rulle toetsen versterken de lichtkracht van de lichte passages omdat het opvallende licht op de uitstekende toetsen reflecteert. Teneinde dit effect te bereiken liet Van Campen in de lichtste lokken van de haren zowel van de waternimf als van Aurora in het gewelf (cat.nr. 01a, fig. 4) een taaie lichtgele verf over het doek schampen zodat deze lokken uit losse kloddertjes verf bestaan.
Ook werken van Van Campen buiten de Oranjezaal vertonen overeenkomsten met het ruiterportret. Zo komt de uitvoering van het paard sterk overeen met die van de koeien in Mercurius, Argus en Io in het Mauritshuis, Den Haag,8 zoals goed te zien is bij vergelijking van de ogen (fig. 8 en 9). De wapenrusting vertoont in zijn weinig doelgerichte uitvoering, waarbij de verf in veel laagjes en vaak heel dik is aangebracht, niet alleen overeenkomsten met de zonnewagen en de decoraties van het linker paard op Van Campens gewelfschildering (cat. nr. 01a ), maar ook met de gouden en zilveren bazuinen van engelen in Van Campens Laatste Oordeel in de St. Joriskerk te Amersfoort.9
fig.8. Detail met oog van het paard, tijdens vernisafname.
fig. 9. Detail met oog van de koe op Jacob van Campens Mercurius, Argus en Io, ca. 1640. Doek 204 x 193 cm.
Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag, inv. nr. 1062.
Het oog van de koe in het Mauritshuis-schilderij heeft dezelfde vorm als het oog van het paard in Frederik Hendrik als krijgsman die het water beheerst (fig. 7). Beide hebben een duidelijk bovenlid en een wat uitgezakte linker onderhoek. De oogkas is expliciet aangegeven. In beide gevallen is ook de vorm van het oog helemaal omrand met een donkere lijn.
Net als in Van Campens andere werken, zijn de contouren van de figuren vrijwel niet met lijnen geaccentueerd. Wel plaatste de schilder buiten langs de lichamen van de figuren onder de brug brede banen die precies dezelfde kleur hebben als de partij die eraan grenst. Deze banen waren niet bedoeld om als lineair accent zichtbaar te zijn, maar dienden om de vormen haarscherp af te bakenen. Zo is de waternimf vrijwel volledig omrand met een baan van bijna dezelfde kleur als de donkere achtergrond (fig. 10). Waar de opmaakverf van twee aangrenzende passages net niet tegen elkaar werd geschilderd, is sporadisch een smalle rand van de iets donkerder onderschildering zichtbaar die functioneert als een lineair accent, zoals onderlangs het paardenhoofd. Het paard lijkt ook elders omrand met een donkere lijn, maar dit effect was niet bedoeld. Het komt doordat de taaie gele verf van de lucht pas na het paard is aangebracht en zodoende eromheen werd geschilderd. Bij de contouren van het paard, waar de toetsen gele verf eindigen, ontstond een rul verfoppervlak. Doordat restjes vuil en vernis in de diepten van de verfstructuur zijn achtergebleven, is het verfoppervlak rondom het paard donkerder en lijkt het donker omrand.
fig. 10. Detail van de waternimf.
De figuur van de waternimf is vrijwel geheel omrand met een donkere kleur.
Hoewel Van Campen het grootste deel van het doek voor eigen rekening moet hebben genomen, heeft hij waarschijnlijk net als bij zijn andere werken in de Oranjezaal wel assistentie gehad. Terwijl de figuren tamelijk grof zijn uitgevoerd, zijn de bladeren en kamperfoelie rondom de figuren onder de brug trefzeker en met oog voor detail geschilderd. In de kamperfoelie zijn zelfs de fijnste onderdelen zoals meeldraden aangegeven en in het bladgroen zijn nerven geschilderd en fijne lichte lijntjes langs de contouren. Allerlei natuurgetrouwe details, zoals bruine vlekken in de grote bladeren pal voor de linker riviergod getuigen van een zorgvuldige observatie (fig. 11). Sommige nuances zijn vanwege de hoge plaatsing van het doek niet zichtbaar voor de toeschouwer in de Oranjezaal. De schilder van deze bloemen en bladeren moet, gezien zijn vlotte en doelmatige werkwijze, veel ervaring hebben gehad met stillevens.
fig. 11. Het grote blad op de voorgrond is geschilderd met diverse kleuren en subtiele lijntjes op en langs het blad.
Uit Van Campens directe omgeving zijn twee stillevenschilders bekend die in dit schilderij een bijdrage kunnen hebben geleverd: Matthias Withoos (Amersfoort ca. 1627 - 1703 Hoorn) en Albert Eckhout (Groningen ca. 1610 - ca. 1666 Groningen). Withoos maakte gedetailleerde plant- en dierstillevens waarin, net als in het hier besproken schilderij, veel aandacht uitgaat naar natuurgetrouwe details als bruine vlekken of door slakken aangevreten bladeren (fig. 12). Ook is het gebruik van sterke licht-donkercontrasten bij de modellering van de bladeren en van tamelijk egaal aangebrachte, bruine verven in het wijkende bladgroen kenmerkend voor hem. Bovendien doet de enorme scherpte van Withoos’ bloemen en planten sterk denken aan de flora in Van Campens schilderij. Eckhout maakt in zijn mansgrote portretten van inheemse Braziliaanse volkeren gebruik van dunne, lichte lijntjes rond contouren van bladeren en meerdere kleuren om het bladgroen te modelleren.10
Een opvallend verschil met de flora in Van Campens schilderij is dat in Eckhouts schilderijen het bladgroen er altijd onaangetast en gezond uitziet. Ook gebruikte Eckhout geen bruine verven voor de wijkende delen van de bladeren. Op grond van deze vergelijkingen lijkt dus Withoos eerder in aanmerking te komen voor een bijdrage aan Van Campens schilderij dan Eckhout. Het schilderij moet vóór 28 november 1651 voltooid zijn, aangezien Huygens dan aan Amalia schrijft dat Van Campen zijn werkzaamheden heeft afgerond. De bladeren en bloemen zijn over de lichamen heen geschilderd en moeten dus als laatste zijn aangebracht. Wanneer het Withoos was die als laatste de bladeren en bloemen toevoegde, dan zou dat moeten zijn gebeurd vóór zijn vertrek naar Italië hoogstwaarschijnlijk in 1650.11
fig. 12. Matthias Withoos, Parkgezicht in Rome, ca. 1655. Olieverf op doek, 80 x 67 cm (incl. lijst).
Museum Flehite, Amersfoort.
De natuurgetrouwe weergave, scherpte en modellering van de planten in met name de linker onderzijde van dit werk doen sterk denken aan de flora in het schilderij van Van Campen.
Van Dyk 1767, p. 22.
Peter-Raupp 1980, pp. 138-140.
Brenninkmeyer-de Rooij 1982, p. 142.
Van Dyk 1767, p. 22; Slothouwer 1945, p. 203.
Buvelot 1995 (1), p. 81.
Ferreira, Van der Horst en Boon 2005.
Groen 1997, p. 217.
Jacob van Campen, Mercurius, Argus en Io, ca. 1640. Doek, 204 x 193 cm. Koninklijk Kabinet van schilderijen het Mauritshuis, Den Haag, inv.nr. 1062; Buvelot 1995 (1), cat. nr. 4.
Jacob van Campen, Het Laatste Oordeel, ca. 1653. Doek 328 x 203 cm. Sint Rochuskapel, Amersfoort; Buvelot 1995 (1), cat. nr. 12.
Zoals goed is te zien in verschillende schilderijen van Eckhout in de collectie van het National Museet, Kopenhagen. Zie ook cat. nr. 24, fig. 13.
Heijenga-Klomp 2005, p. 111.