Document acties
Cat. nr. 41
Pieter Soutman
(Haarlem 1593/1601-1657 Haarlem)
Pieter Fransz. de Grebber
(Haarlem ca. 1600 – 1652/53 Haarlem)
Caesar van Everdingen
(Alkmaar 1616/17 – 1678 Alkmaar)
Jacob van Campen
(Haarlem 1595 – 1657 Amersfoort)
Portret van Amalia van Solms omgeven door een hemel met rondvliegende putti, die kransen en monogrammen vasthouden
Koepelschildering op houten betimmering van de lantaarn; elk driehoekig vak basis: ca. 307 cm; graten: ca. 441 cm (koepel lantaarn)
Van Gelder 1948/1949, nr. 40; Peter-Raupp 1980, nr. 34; Loonstra 1985, nr. 39; RGD 2001, -; Van Eikema Hommes en Kolfin 2013, nr. XLI
1. Beschrijving
Bovenin de koepel bevindt zich een achthoekig portret van Amalia van Solms, een borstbeeld, waarin zij naar rechts is gewend en sober, zonder opsmuk gekleed. Het portret wordt omgeven door een geschilderde lijst, die door vier in de lucht zwevende putti wordt opgehouden. Onder elk van deze vier putti houden andere putti een gouden monogram vast, dat is samengesteld uit de letters H, A, V en O. In de gewelfvelden tussen de vier monogrammen zweven putti met uiteenlopende voorwerpen, die vergankelijkheid en roem symboliseren. Het licht valt van achter het portret van Amalia, zodat de putti die het portret vasthouden grotendeels donker afsteken tegen de belichte lucht.
2. Observaties en technische informatie
2.1. drager en grondering
2.1.1. drager
Het gewelf van de koepel is samengesteld uit acht vakken met planken van eiken wagenschot. De planken zijn aan de achterzijde getekend door de fijne ribbels van de raamzaag en aan voorzijde door de ondiepe voren van een iets bolle schaaf, waarmee de dikte van het hout is teruggebracht tot ongeveer 1 cm. De planken zijn voorzien van een messing aan de bovenzijde en een groef aan de onderzijde. Elk van de acht vakken bevat 19 planken met breedtematen die variëren tussen de 19 en 30 cm. Deze variatie is in alle vakken gelijk zodat de horizontale naden tussen de planken rondom doorlopen. De bovenste ring planken sluit aan tegen een achthoekig stuk wagenschot dat met 8 spijkers is bevestigd aan de bovenliggende balk van de kap. Een gat van de passerpunt in het midden en de daardoorheen gekraste deellijnen laten zien dat de achthoek met passer en lineaal werd geconstrueerd. In het verlengde van de lijnen liggen de stuiknaden tussen de gewelfvakken. Het beschot is van boven naar beneden op het gewelfhout vastgespijkerd.
2.1.2. grondering
Direct op het hout is een lichtgrijze oliegrondering aangebracht die loodwit bevat en wat omber, gele oker, fijn rood en grof oranjerood, waarschijnlijk menie gezien de aanwezigheid van loodzepen (portret van Amalia 39/1, 39/2, 39/6). In een dwarsdoorsnede uit gewelfvak oost is in de grondering alleen loodwit, fijn rood en bruin aangetroffen (39/9). Desondanks is het aannemelijk dat het hele koepelgewelf eenzelfde grondering heeft.
2.1.3. spanraam
niet van toepassing
2.1.4. opspanning van het doek
niet van toepassing
2.2.verflaag(Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
2.2.1. ondertekening en onderschildering
niet waargenomen
2.2.2. opmaak
In alle vakken is bij de monogrammen waar bladgoud is toegepast een roodbruin aanlegmiddel gebruikt. De vier putti rond het portret van Amalia zijn dunner en transparanter geschilderd dan de andere putti. Deze vier putti zijn in het verleden (vóór 1855) sterk verpoetst. Het gewelf is geschilderd door vier kunstenaars, die elk twee aangrenzende gewelfvakken voor hun rekening namen en van wie er één hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk was voor het portret van Amalia.
fig. 1. Gewelfdeel van Soutman, noordzijde.
fig. 2. Gewelfdeel van Soutman, noordoostzijde.
Noord en noordoost (Soutman; fig. 1 en 2)
De kleur van de grondering speelt geen rol van betekenis in de incarnaten, maar schemert wel hier en daar door in de luchtpartijen. Er is gebruikgemaakt van een dikke, maar smeuïge verf. Typisch voor dit deel van het koepelgewelf is het gebruik van lijnen langs de contouren van de ledematen van de putti. Deze lijnen zijn niet als laatste aangebracht maar gaan vooraf aan de lichtere, enigszins pasteus geschilderde partijen. De geschilderde huid is tamelijk glanzend van karakter met veel plooien. Veel putti zijn in de schaduw geplaatst. De buik van twee van deze beschaduwde putti vangt wat licht, geschilderd als een ronde lichtvlek, waardoor de buik goed naar voren komt. De beschaduwde huid heeft een egaalwarme kleur (fig. 3).
fig. 3. Detail van figuur in tegenlicht door Soutman, tijdens restauratie.
fig. 4. Gewelfdeel van De Grebber, oostzijde.
fig. 5. Gewelfdeel van De Grebber, zuidoostzijde.
Oost en zuidoost (De Grebber; fig. 4 en 5)
Dit deel van de koepel wordt gekenmerkt door een zeer krachtige penseelvoering met duidelijk zichtbare streken. De schilder heeft de verf dekkend gebruikt. De huidtinten zijn nat-in-nat in verschillende schakeringen geschilderd op de grijze grondering, die hier en daar als vlekken doorschemert en in de schaduwen zichtbaar is gelaten. De overgangen tussen de dun geschilderde schaduwen en de pasteuzer aangebrachte lichte incarnaten verglijden niet. De huid van de rechter putto op het gewelfvak oost (fig. 6) is gemengd uit loodwit, rood, gele oker, zwart en bruin (39/10, 39/13); mogelijk is op de wang in dit mengsel ook loodtingeel gebruikt (39/9). Hier en daar zijn dikke verfhoogseltjes gebruikt als glimlichtjes op oogleden, neuzen en in luchtbellen. De vingers en tenen zijn van elkaar gescheiden met donkere lijnen. Soms parelt de verf in de lucht, zoals linksboven het monogram, linksboven de linker putto daaronder en rechts van de roodgevleugelde putto’s linkervleugel. Er is een duidelijk kleurverschil te constateren tussen de luchtpartij van het gewelfveld zuidoost, dat meer grijs van toon is, en zuid, dat meer geel is. Voor de voorste wolken is een zeer donkere verf gebruikt. De lichtgrijze wolken hierachter zijn gemengd uit loodwit, zwart, bruin en fijn rood pigment (39/8).
fig. 6. Detail rechterputto op gewelfvak oost door De Grebber, tijdens restauratie.
fig. 7. Gewelfdeel van Van Everdingen, zuidzijde.
fig. 8. Gewelfdeel van Van Everdingen, zuidwestzijde.
Zuid en zuidwest (Van Everdingen; fig.7 en 8)
De verf is dekkend, maar niet pasteus gebruikt. De schilder werkte veel nat-in-nat, behalve in de palmtak en de bloemen. Alle partijen lijken met een dassenharen kwast bewerkt, omdat de verfstreek overal is verdreven. In de putti zorgt dit voor het effect van een perzikzachte huid. De schilder laat de grijze grondering meewerken, zowel in de lucht als in de lichte en donkere partijen van de huid. De putti in de voorgrond zijn met een sterk tonaal contrast geschilderd (fig. 9); de twee op de wolken in de achtergrond met een geringer contrast. De bruine schaduwen beslaan een groot deel van de lichamen en hebben sterke gereflecteerde lichten. Om de figuren van elkaar los te laten komen maakte de schilder geen gebruik van lijnen langs de contouren, maar plaatste hij beschaduwde naast lichte vormen en varieerde hij de huidtinten. Rechts van de rozen die zich links onder de putti met het monogram bevinden, is met de achterkant van het penseel in de natte gele verf van de lucht gekrast. In enkele beschadigingen is te zien dat de luchtpartij eerder is geschilderd dan de putti en het monogram. De voorwerpen, zoals de zandloper en de mandjes, zijn met veel aandacht voor detail vervaardigd.
fig. 9. Detail putto in de voorgrond door Van Everdingen, tijdens restauratie.
fig. 10. Gewelfdeel van Van Campen, westzijde.
fig. 11. Gewelfdeel van Van Campen, noordwestzijde.
West en noordwest (Van Campen; fig. 10 en 11)
Dit deel van het koepelgewelf is geschilderd met een breed penseel en een vrij pasteuze verf (fig. 12). Zowel in de huidtinten als in de luchtpartijen liggen meerdere dekkend geschilderde verflagen over elkaar. De penseelstreken volgen niet altijd de vorm van het afgebeelde. De schilder heeft veel details, zoals glimlichten in de ogen aangebracht. De putti onder het monogram lijken minder te zijn uitgewerkt. Er is nagenoeg geen gebruik gemaakt van contourlijnen.
fig. 12. Detail putto door Van Campen, tijdens restauratie.
fig. 13. Portret van Amalia in het centrum van het gewelf.
Het portret van Amalia (fig.13)
In de schaduwpartij van de boezem en op de grens van huid en kleding is de grondering zichtbaar.Voor de huid van de borst is loodwit, opaak rood, bruin en zwart pigment (39/6) gebruikt. De zwarte kleding is dun geschilderd. De geschilderde lijst rond het portret bestaat uit een zwarte verflaag waarop in het midden een strook gele verf is gezet. Het is onduidelijk of de gele verf origineel is. De zwarte verf is zeer compact en sommige zwarte pigmenten fluoresceren in UV-belichting, hetgeen kan wijzen op het gebruik van beenderzwart. Op de buitenste zwarte rand van de lijst is goud gelegd. Als kleefmiddel dient een bindmiddelrijk grijsbruin aanlegmiddel waarin witte en bruine pigmenten te herkennen zijn (39/1,39/4).
Het portret is geschilderd op een klein achthoekig paneel met daaromheen acht planken, die breder zijn dan de planken waaruit de rest van de koepel is samengesteld. De lijst is geschilderd op de eerste rij smallere planken daaronder. De naden tussen de gewelfvakken lopen tot de hoeken van het achthoekige centrale paneel en worden hierin gecontinueerd door krassen in het hout. In het centrum, waar de lijnen samenkomen, zit een gaatje in het paneel. Deze inkrassingen zullen een functie hebben gehad bij de constructie van het koepelgewelf.
2.2.3. veranderingen tijdens het ontstaansproces
In het gewelfvlak zuidwest bevindt zich een repentir rechts in het lichaam van de putto die het portret van Amalia ophoudt. Een eerste versie van de hand loopt door tot onder de geschilderde lijst rondom het portret van Amalia.
Het gewelfvlak zuidoost laat een verandering zien in de linkerarm van de linker putto. In de gewelfvlakken west en noordwest werd de houding van alle vleugels van de putti veranderd. De oude vormen zijn vooral in strijklicht herkenbaar. In het boek op het gewelfvak noord zijn onder het woord ‘Laudes[que]’ met grijs weggeschilderde letterste zien (‘...VIT’?).
2.2.4. verouderingsverschijnselen
Niet gedocumenteerd. Gezien de kleurstelling in rood, wit en blauw in de vleugels en draperieën op de verschillende gewelfsegmenten is het verwonderlijk dat de draperie onderaan de putti met het monogram in het gewelfvlak noordwest geel is en niet blauw. Misschien is hier sprake van een verkleuring.
2.3. signatuur en opschriften
2.3.1. signatuur
geen
2.3.2. opschriften
In de gewelfvlakken zuidwest, noordwest, noordoost en zuidoost monogram met de letters H, A, V en O. In het gewelfvlak noord zijn in het opengeslagen boek de woorden ‘Nomen Laudesque Manebunt’ geschreven.
2.3.3. opschriften met houtskool op het pleisterwerk in de Oranjezaal
niet van toepassing
2.4. restauratie
2.4.1. onderzoeksgegevens restauratiegeschiedenis
De vier putti rond het portret van Amalia, die dunner en transparanter zijn geschilderd dan de andere putti, zijn in het verleden sterk verpoetst. Deze verpoetsing moet hebben plaatsgevonden vóór 1855, toen papierstroken werden aangebracht.
2.4.2. conditieopname voor de jongste behandeling
Het bladgoud op de zwarte verf in de buitenste rand van de trompe-l’oeil architectuurschildering (kapitelen en kroonlijst) was overschilderd met bruin. Onder de gele overschilderingen in de monogrammen bleek bladgoud aanwezig te zijn. In de beschadigde zones was een roodbruine kleeflaag voor de oorspronkelijke vergulding waarneembaar. Op de UV-opname was een sterk gele fluorescentie over het hele oppervlak te zien, met zwart absorberende zones van de meest recente overschildering (fig. 14). Deze is deels over het hele oppervlak aangebracht, deels met puntjes en streepjes. Onder de laatste vernislaag was een oudere zone van overschildering aanwezig die alle beschadigingen bedekte, evenals de papierstroken die de open krimpnaden tussen de planken bedekten.
fig. 14. UV-opname van een deel van het gewelf van Van Campen, voor de restauratie.
Voor de restauratie was op de UV-opname een sterk gele fluorescentie over het hele oppervlak te zien, met zwart absorberende zones van de meest recente overschildering.
2.4.3. jongste behandeling
Na verwijderen van het oppervlaktevuil werden de vernislagen en oude overschilderingen verwijderd, evenals de papierstroken op de krimpnaden. Grote delen van de oorspronkelijke compositie konden hierdoor weer tevoorschijn worden gehaald. De plank (gewelfvak noord) die in het Centraal Laboratorium door Ernst van de Wetering werd gekopieerd ter vervanging van een beschadigd origineel, werd gehandhaafd. De oorspronkelijke teksten op de kroonlijst zijn overschilderd. Na het vrijleggen van een fragment van 30 x 50 cm werd de rest gereconstrueerd met alkydverf en micapoeder voor de vergulde delen. Het verfoppervlak werd niet opnieuw gevernist om onnodige glans en lichtreflectie te vermijden.
Restauratoren: NvH, MT, DS.
3. Documenten en bronnen
3.1. documenten en bronnen gerelateerd aan het ontstaan van het schilderij
3.1.1. geschreven bronnen
geen
3.1.2. tekeningen, olieverfschetsen
geen
4. Commentaar
In het centrum van de koepel van de lantaarn en tevens het hoogste punt van de Oranjezaal bevindt zich een portret van Amalia van Solms in een geschilderde lijst, die door vier zwevende putti wordt opgehouden. Het sobere portret dat direct op het gewelf van de koepel is geschilderd, werd ontdekt bij de ontruiming van de Oranjezaal in 1941 onder een ander portret van Amalia, waarin zij als weduwe met een schedel in de hand is afgebeeld en dat in een lijst is gevat (cat. nr. 42). Dit achthoekige paneel werd na de oorlog weer teruggeplaatst, maar tijdens de laatste restauratie (1998-2001) is besloten het los te exposeren. Na lang verborgen te zijn geweest, is momenteel dus het eerste portret van Amalia weer zichtbaar. Dit portret waarin Amalia sober, zonder opsmuk is gekleed, de haren onbedekt, moet al kort na de voltooing zijn afgedekt door het portret van Amalia als weduwe. Al in 1675 beschreef Jan Zoet het portret in de koepel namelijk als volgt: ‘De Hemel of Kupola, beschildert, in het midden, d’Afbeeldinge van haere Hooghd : hebbende een Doodshoofd in ’er hand’1
In de vier gewelfvelden direct onder de vier putti die het portret van Amalia ophouden, zweven andere putti die in elkaar vervlochten letters ophouden: H, A, V en tweemaal O, het monogram van Hendrik en Amalia Van Oranje. Dit monogram komt voor op uiteenlopende voorwerpen die voor Frederik Hendrik en Amalia werden gemaakt, zoals de preekstoel uit Honselaersdijk,2 een voor Amalia gemaakt kabinet,3 een kistje4 en de geëmailleerde kast van een miniatuur met het portret van Frederik Hendrik.5 Verschillende van deze voorwerpen werden na de dood van Frederik Hendrik vervaardigd. Slothouwer opperde dat de letters H, A, V en O in de vier monogrammen in de koepel van de Oranjezaal niet alleen te lezen zijn als het monogram van Hendrik en Amalia Van Oranje, maar ook als Horum Amor Vincit Omnia, hun liefde overwint alles.6 De putti die de monogrammen dragen zijn uitgerust met attributen die roem uitdrukken, zoals een palmtak of een trompet. In de gewelfvelden tussen de monogrammen zweven meer putti met attributen van roem en putti met attributen van vergankelijkheid.
Toeschrijving (Margriet van Eikema Hommes en Lidwien Speleers)
Het koepelgewelf werd tot op heden toegeschreven aan de School van Jacob van Campen7, maar tijdens de restauratie werd duidelijk dat Van Campen slechts één van de vier kunstenaars is die voor dit gewelf verantwoordelijk zijn. Uit de verschillen in schilderwijze kan worden geconcludeerd dat elk van hen twee aangrenzende gewelfvelden voor zijn rekening nam, en dat een van hen verantwoordelijk was voor het middendeel met het portret van Amalia. Doordat de wolkenpartijen doorlopen over de verschillende gewelfvelden springt deze werkverdeling niet direct in het oog. Een stilistische vergelijking met de werken elders in de Oranjezaal heeft duidelijk gemaakt dat het koepelgewelf is uitgevoerd door de vier kunstenaars die ook de lager gelegen gewelven beschilderden, te weten Pieter Soutman, Pieter de Grebber, Caesar van Everdingen en Jacob van Campen. Elk van hen was verantwoordelijk voor een deel van het grote gewelf, de erboven liggende vierkante cassette, het daarboven liggende veld van het koepelgewelf en een stuk rechts daarvan.
De segmenten noord en noordoost werden vervaardigd door Pieter Soutman. Hij schilderde als enige veel figuren in tegenlicht. Evenals de putti in tegenlicht op Soutmans grote gewelfvak met Het goede bestuur van Frederik Hendrik (cat. nr. 15a) zijn de putti egaal uitgewerkt in een warm coloriet en hebben de gezichten bolle wangen, een dopneus, grote ogen die dicht bij de neus staan en een wilde bos krullen (fig. 3). De overige putti hebben heel genuanceerde schaduwen in diverse tinten en weelderige lichamen met veel huidplooien, vooral in de benen. De lichamen zijn vaak omlijnd. Deze lijnen zijn niet per definitie als laatste aangebracht, zoals het geval is in Het goede bestuur.
De schilder van de segmenten oost en zuidoost laat zich identificeren als Pieter de Grebber door de overeenkomst in gezichttype met de putti op het gewelf eronder met De apotheose van Frederik Hendrik (cat. nr. 31a), in het bijzonder die rond het anker. Kenmerkend zijn de summier uitgevoerde ogen met donkere irissen, waarin geen details zoals glimlichtjes zijn aangebracht (fig 6). De schilderwijze met krachtige streken die niet zijn verdreven en waartussen de grondering soms zichtbaar is gelaten, komt overeen met De apotheose. De Grebber heeft gebruikgemaakt van contourlijnen, die veelal zijn uitgewaaierd om ze te vervagen. De schaduwen in de lichamen zijn niet heel sterk aangezet en zeker niet zo prominent als bij de andere kunstenaars.
De segmenten zuid en zuidwest zijn geschilderd door Caesar van Everdingen. Deze schildering heeft alle kenmerken van zijn werk, zoals de abrupte overgang van de lichte naar de donkere huidtinten, het sterk verdrijven van de verf waardoor de verftoets verdwijnt en een perzikzachte huid wordt gesuggereerd, en de jong aandoende putti met fijne gelaatstrekken (fig. 9). Karakteristiek is ook de gedetailleerde weergave van de zandloper en de bloemen die het werk lijken van een fijnschilder, maar dan op groot formaat.
De toeschrijving van de gewelfdelen west en noordwest aan Jacob van Campen is minder voor de hand liggend. Net als in het grote gewelfvak met Apollo en Aurora (cat. nr. 01a) zouden hier meerdere handen aan het werk kunnen zijn geweest. Vaak zijn de putti zeer uitvoerig laag over laag geschilderd en kennen zij veel details, zoals glanslichten in de ogen (fig. 12). Het gebruik van meerdere dekkende verflagen over elkaar is typerend voor Van Campen, die ook in de onderschildering al dekkende verven gebruikte. De putti onder het monogram lijken suggestiever te zijn uitgevoerd en zouden van een andere hand kunnen zijn. Ook de zwakke uitvoering van een enkele andere putto zou kunnen duiden op assistentie van een medewerker of leerling.
Het portret van Amalia in het centrum van het koepelgewelf werd door Judson toegeschreven aan Gerard van Honthorst (fig. 13).8 Andere auteurs waren voorzichtiger. Van Gelder noemde het slechts ‘type Honthorst’ en Brenninkmeyer-de Rooij achtte de maker onbekend.9 Het lijkt waarschijnlijk dat het portret is uitgevoerd door een van de vier kunstenaars die werkzaam waren in de koepel. Het is dun en snel geschilderd, waarbij de toetsen niet zijn verdreven en de grondering zichtbaar is gelaten op de grens van kleding en huid en als lichte schaduw tussen de borsten. Er is een beperkt palet gehanteerd in wit, roze, zwart en bruin. Alleen de mond en een toets in de neus zijn rood, maar zelfs dit is een zachte toon. Deze karakteristieken sluiten Van Campen uit als mogelijke maker, omdat hij zijn werken juist heel dik, in vele lagen opbouwde en sterke kleuren gebruikte in de huid. Evenmin is Van Everdingen erin te herkennen; het is te weinig gedetailleerd en met te weinig contrast geschilderd. Stilistisch gezien staat het dichter bij het werk van De Grebber of Soutman. De schildertechniek komt het meest overeen met die van De Grebber. Zo is ook in ander werk van deze kunstenaar in de Oranjezaal de lichte huid niet onderschilderd en is op de grens van vormen de grondering zichtbaar gelaten (cat. nrs. 30, 31a, 41). Kenmerkend is ook dat de huid weinig kleur heeft en er weinig contrast is tussen licht en schaduw, met uitzondering van de slagschaduwen, die juist heel donker zijn. Bovendien zijn in het portret, net als in veel figuren van De Grebber, de ogen uitgevoerd zonder glanslichten. Het gebruik van losse toetsen die niet worden verdreven vinden we ook terug in diens andere gewelfschilderingen. Voorzichtige toeschrijving aan De Grebber lijkt op deze gronden gerechtvaardigd.
Zoet 1675, p. 178.
Preekstoel uit 1646, sinds 1758 in de Hervormde Kerk te Wateringen. Slothouwer 1945, p. 32.
Wilhelm de Rots, Kabinet van Amalia van Solms, 1650-1660. Amsterdam, Rijksmuseum, inv. nr.BK-2005-19.
Cat. tent. Apeldoorn 1999/2000, p. 128 cat. nr. 5/25.
Henri Toutin, Portret van Frederik Hendrik, 1647-1650, email op goud, 4.3 × 3.4 cm, Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. A 4371. Voor een afbeelding zie Schaffers-Bodenhausen, Tiethoff-Spliethoff 1993, p. 53 afb 6a.
Slothouwer 1945, p. 207.
Toegeschreven aan leerlingenvan Van Campen door Van Gelder 1948/1949 , p.154 en Peter-Raupp 1980, nr. 34.
Judson achtte het logisch dat Van Honthorst dit portret schilderde gezien zijn functie als hofschilder, zie: Judson en Ekkart 1999, cat. nr. 177, p. 155.
Van Gelder 1948/1949, p. 154; Brenninkmeyer-de Rooij 1982, p. 146.